3a1 Over taal

Grondvorm van een woord
In een woordenboek staan de basisvormen van woorden, de grondvorm.
Vond zoek je bij het grondwoord vinden
gepresenteerd: grondvorm __________
grachtje: grondvorm _________
meubels: grondvorm _________
hevige: grondvorm __________
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Grondvorm van een woord
In een woordenboek staan de basisvormen van woorden, de grondvorm.
Vond zoek je bij het grondwoord vinden
gepresenteerd: grondvorm __________
grachtje: grondvorm _________
meubels: grondvorm _________
hevige: grondvorm __________

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

gegadigde
A
belanghebbende
B
speler
C
uitgekozene
D
belangstellende

Slide 3 - Quizvraag

kleiner worden
A
slinken
B
slijten
C
krumpen
D
slieken

Slide 4 - Quizvraag

radicaliseren
A
extreme opvattingen verkondigen
B
extreme opvattingen krijgen
C
extreme opvattingen uitwerken
D
extreme opvattingen

Slide 5 - Quizvraag

promoveren
A
naar een hogere klasse gaan
B
naar een lagere klasse gaan

Slide 6 - Quizvraag

irrationeel
A
korte opmerking
B
verankerd
C
in strijd met het gezonde verstand
D
simplistisch

Slide 7 - Quizvraag

verankeren
A
stevig vastmaken
B
stevig benoemen

Slide 8 - Quizvraag

indoctrineren
A
overhalen
B
een overtuiging opdringen

Slide 9 - Quizvraag

Hij is een recidivist.
A
Hij is iemand die terugvalt.
B
Hij is iemand die terugkomt.
C
Hij is iemand die boos wordt.
D
Hij is iemand die gezellig is.

Slide 10 - Quizvraag

implementeren
A
project uitvoeren
B
uitvoeren
C
invoeren
D
herontdekken

Slide 11 - Quizvraag

niet te veranderen
A
onherroepelijk
B
prioriteit
C
gestaag
D
introvert

Slide 12 - Quizvraag

uitstoot
A
emissie
B
hologram
C
paradox
D
emissie

Slide 13 - Quizvraag

pedagogische
A
opvoedkundig
B
psychologisch
C
aangetast
D
hartverscheurend

Slide 14 - Quizvraag

geloofwaardig
A
etnisch
B
plausibel
C
potentieel
D
pedagogisch

Slide 15 - Quizvraag

Aan het werk
Wat? Zoek je 10 moeilijkste woorden op en maak er 
2 verschillende contextrijke zinnen mee.
Hoe? Alleen en in stilte.
Tijd? 10 minuten
Klaar? Begin met het maken van een woordenlijst. Schrijven, niet typen.

Slide 16 - Tekstslide

Presentaties
Ik ga een overzicht maken wie wat doet en jullie lezen de opdracht. 

Slide 17 - Tekstslide

Leesvaardigheid
Alineaverbanden

Slide 18 - Tekstslide