Haal de hoofdzaken uit een tekst

Haal de hoofdzaken uit een tekst
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Haal de hoofdzaken uit een tekst

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Aan het einde van deze les kun je de hoofdgedachte en het onderwerp uit een zakelijke tekst halen, signaalwoorden herkennen en verwijswoorden benoemen.

Slide 2 - Tekstslide

Vertel de leerlingen wat ze aan het einde van deze les zullen hebben geleerd.
Wat weet jij al over het halen van de hoofdgedachte uit een tekst?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de hoofdgedachte?
De hoofdgedachte is het belangrijkste idee in een tekst. Het gaat meestal over het onderwerp van de tekst.

Slide 4 - Tekstslide

Leg uit wat de hoofdgedachte is en waarom het belangrijk is om deze te begrijpen.
Wat is het onderwerp?
Het onderwerp is waar de tekst over gaat. Het kan een persoon, een gebeurtenis of een onderwerp zijn.

Slide 5 - Tekstslide

Leg het verschil uit tussen de hoofdgedachte en het onderwerp en geef voorbeelden.
Hoe vind je de hoofdgedachte?
Lees de tekst en zoek naar de belangrijkste informatie. Vraag jezelf af waar de tekst over gaat. De hoofdgedachte staat meestal in de eerste of laatste zin van de tekst.

Slide 6 - Tekstslide

Geef de leerlingen een tekst en laat ze de hoofdgedachte vinden.
Wat zijn signaalwoorden?
Signaalwoorden zijn woorden die aangeven welk tekstverband er tussen zinnen of alinea's bestaat. Voorbeelden van signaalwoorden zijn 'daardoor', 'omdat', 'ten eerste' en 'vervolgens'.

Slide 7 - Tekstslide

Leg uit wat signaalwoorden zijn en geef voorbeelden.
Welke tekstverbanden zijn er?
Er zijn verschillende tekstverbanden, zoals oorzaak-gevolg, opsomming, tegenstelling en chronologische volgorde.

Slide 8 - Tekstslide

Geef een overzicht van de verschillende tekstverbanden en laat voorbeelden zien.
Hoe herken je signaalwoorden?
Let op woorden die een verband aangeven tussen zinnen of alinea's. Deze woorden zijn meestal signaalwoorden.

Slide 9 - Tekstslide

Laat de leerlingen een tekst lezen en laat ze de signaalwoorden onderstrepen.
Wat zijn verwijswoorden?
Verwijswoorden zijn woorden die verwijzen naar iets dat al genoemd is in de tekst. Bijvoorbeeld: hij, zij, het, deze, die.

Slide 10 - Tekstslide

Leg uit wat verwijswoorden zijn en geef voorbeelden.
Wat is het antecedent?
Het antecedent is het woord waarnaar het verwijswoord verwijst.

Slide 11 - Tekstslide

Leg uit wat het antecedent is en geef voorbeelden.
Hoe vind je verwijswoorden?
Let op woorden die verwijzen naar iets dat al genoemd is in de tekst. Zoek het antecedent van het verwijswoord.

Slide 12 - Tekstslide

Laat de leerlingen een tekst lezen en laat ze de verwijswoorden onderstrepen en het antecedent benoemen.
Oefenen met hoofdgedachte
Lees de tekst en beantwoord de vraag: waar gaat de tekst over?

Slide 13 - Tekstslide

Laat de leerlingen een tekst lezen en laat ze de hoofdgedachte vinden.
Oefenen met onderwerp
Noem het onderwerp van de tekst die je zojuist hebt gelezen.

Slide 14 - Tekstslide

Laat de leerlingen de tekst lezen en het onderwerp benoemen.
Oefenen met signaalwoorden
Onderstreep de signaalwoorden in de tekst die je zojuist hebt gelezen.

Slide 15 - Tekstslide

Laat de leerlingen een tekst lezen en laat ze de signaalwoorden onderstrepen.
Oefenen met tekstverbanden
Benoem het tekstverband tussen de zinnen in de tekst die je zojuist hebt gelezen.

Slide 16 - Tekstslide

Laat de leerlingen een tekst lezen en laat ze het tekstverband benoemen.
Oefenen met verwijswoorden
Onderstreep de verwijswoorden in de tekst die je zojuist hebt gelezen en benoem het antecedent.

Slide 17 - Tekstslide

Laat de leerlingen een tekst lezen en laat ze de verwijswoorden onderstrepen en het antecedent benoemen.
Wat is het verschil tussen hoofdgedachte en onderwerp?
De hoofdgedachte gaat over het belangrijkste idee in een tekst, terwijl het onderwerp gaat over waar de tekst over gaat.

Slide 18 - Tekstslide

Herhaal het verschil tussen de hoofdgedachte en het onderwerp en geef voorbeelden.
Wat is het verschil tussen signaalwoorden en verwijswoorden?
Signaalwoorden geven het tekstverband aan tussen zinnen of alinea's, terwijl verwijswoorden verwijzen naar iets dat al genoemd is in de tekst.

Slide 19 - Tekstslide

Herhaal het verschil tussen signaalwoorden en verwijswoorden en geef voorbeelden.
Waarom is het belangrijk om hoofdgedachte en onderwerp te begrijpen?
Het begrijpen van de hoofdgedachte en het onderwerp helpt je om de tekst beter te begrijpen.

Slide 20 - Tekstslide

Leg uit waarom het begrijpen van de hoofdgedachte en het onderwerp belangrijk is voor het begrijpen van de tekst.
Waarom is het belangrijk om signaalwoorden te herkennen?
Het herkennen van signaalwoorden helpt je om het tekstverband tussen zinnen of alinea's te begrijpen.

Slide 21 - Tekstslide

Leg uit waarom het herkennen van signaalwoorden belangrijk is voor het begrijpen van de tekst.
Waarom is het belangrijk om verwijswoorden te begrijpen?
Het begrijpen van verwijswoorden helpt je om te begrijpen waar het verwijswoord naar verwijst.

Slide 22 - Tekstslide

Leg uit waarom het begrijpen van verwijswoorden belangrijk is voor het begrijpen van de tekst.
Einde van de les
Je weet nu hoe je de hoofdgedachte en het onderwerp uit een tekst kunt halen, signaalwoorden kunt herkennen en verwijswoorden kunt benoemen.

Slide 23 - Tekstslide

Vat de belangrijkste punten van de les samen en geef de leerlingen de mogelijkheid om vragen te stellen.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 24 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 25 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 26 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.