Thema 5 oefenvragen

Thema 5 oefenvragen
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Thema 5 oefenvragen

Slide 1 - Tekstslide

Een groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied die zich onderling voortplanten, heet een 
Een gebied met biotische en abiotische factoren heet een
Eén enkel organisme heet een 
Alle organismen die in een bepaald gebied leven en elkaar beïnvloeden zijn een
levensgemeenschap.
ecosysteem.
populatie.
individu.

Slide 2 - Sleepvraag

Texel en Vlieland zijn twee Waddeneilanden. 
Op beide eilanden leven konijnen. 
De konijnen kunnen niet bij elkaar komen doordat er water tussen beide eilanden zit.

De konijnen op Texel en Vlieland behoren 
tot dezelfde populatie, want ze kunnen zich 
met elkaar voortplanten.
niet
wel
niet
wel

Slide 3 - Sleepvraag

Hoe oud kan een goudvis worden? 
Na 43 jaar heeft Peter een antwoord op die vraag gekregen. Zijn goudvis is namelijk op die leeftijd overleden. Zijn vis staat nu in het Guinness Book of Records. 
Wil je Peters record breken? Dan zijn een paar dingen belangrijk. Een goudvis heeft veel ruimte nodig om te kunnen zwemmen. Het water moet de juiste temperatuur hebben en voldoende zuurstof bevatten. Eenzame goudvissen leven korter. Dus als je Peters record wilt breken, heb je meerdere goudvissen nodig. 
Naast een goede verzorging heb je ook geluk nodig. Net als andere dieren kan een goudvis ziek worden en doodgaan. Een voorbeeld van een vissenziekte is de vistuberculose.

Slide 4 - Tekstslide

Welke twee abiotische factoren
worden in de tekst genoemd?

Slide 5 - Open vraag

Welke biotische factor in de tekst vergroot de kans op een recordleeftijd bij een goudvis?

Slide 6 - Open vraag

Is in Peters aquarium een ecosysteem ontstaan?
Leg je antwoord uit.

Slide 7 - Open vraag

Wat is een voorbeeld van een aanpassing van dieren aan hun omgeving?
A
Een giraffe heeft lange poten om snel te kunnen rennen.
B
Een leeuw heeft grote oren om beter te kunnen horen.
C
Een ijsbeer heeft een dikke vacht om warm te blijven.
D
Een vogel heeft veren om te kunnen zwemmen.

Slide 8 - Quizvraag

Wat zijn biotische factoren?
A
Invloeden afkomstig van de mens
B
invloeden afkomstig van het milieu
C
Invloeden afkomstig van dieren
D
Invloeden afkomstig van de levende natuur

Slide 9 - Quizvraag

Wat is geen abiotische factor?
A
Licht
B
Warmte
C
Bodem
D
Voedsel

Slide 10 - Quizvraag

Welke snavel zie je?
A
Kegelsnavel
B
Pincetsnavel
C
Haaksnavel
D
Zeefsnavel

Slide 11 - Quizvraag

Hoe heet deze snavel?
A
kegelsnavel
B
pincet snavel
C
priemsnavel
D
haaksnavel

Slide 12 - Quizvraag

Hoe heet deze snavel?
A
priemsnavel
B
kegelsnavel
C
pincetsnavel

Slide 13 - Quizvraag

Wat voor snavel zou dit dier hebben?
A
pincetsnavel
B
haaksnavel
C
kegelsnavel
D
zeefsnavel

Slide 14 - Quizvraag

+
+
-->
Fotosynthese:
+
.........
........
.........
..........
........

Slide 15 - Sleepvraag

Waar vindt fotosynthese plaats? 
Fotosynthese

Slide 16 - Sleepvraag

Fotosynthese vindt alleen plaats in?
A
lichaamscellen
B
bladgroenkorrels
C
schimmeldraden
D
in de lucht

Slide 17 - Quizvraag

Bladgroenkorrels zitten in?
A
in bloemen van planten
B
lichaamscellen die roze zijn bevatten cellen met bladgroenkorrels
C
in alle cellen van planten zitten bladgroenkorrels
D
In groene delen van planten zitten plantencellen met bladgroenkorrels

Slide 18 - Quizvraag

Energierijke stoffen 
Energiearme stoffen 
glucose 
water 
zuurstof 
koolstofdioxide
mineralen 

Slide 19 - Sleepvraag

welke is een reducent?
A
muis
B
plant en muis
C
slang en vogel
D
geen

Slide 20 - Quizvraag

een voedselketen begint altijd met een:
A
producent
B
reducent
C
consument

Slide 21 - Quizvraag

Je ziet hier een voedselketen.
Is deze voedselketen juist weergegeven?
timer
0:20
A
Ja
B
Nee

Slide 22 - Quizvraag

Welke bewering over voedselketens is juist?
A
Een voedselketen bevat wel consumenten, maar geen producenten
B
Een voedselketen eindigt altijd met een reducent
C
Ieder organisme in een voedselketen heet een schakel
D
De pijlen in een voedselketen wijzen van het organisme dat iets eet, in de richting van zijn eten

Slide 23 - Quizvraag

Zet de niveaus van ecologie van klein naar groot.           (1 = de kleinste, 3 = de grootste)
Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3

Populatie

ecosysteem

individu

Slide 24 - Sleepvraag

dit is een
voorbeeld van:
A
individu
B
populatie

Slide 25 - Quizvraag

In een vijver leven onder andere algen, stekelbaarsjes, waterkevers, waterplanten en watervlooien.

Deze organismen behoren 
tot dezelfde populatie.

Deze organismen behoren 
tot dezelfde levensgemeenschap.
niet
wel
niet
wel

Slide 26 - Sleepvraag

Sleep naar juiste afbeelding
Ecosysteem
Biotisch
Abiotisch

Slide 27 - Sleepvraag

voorbeeld van:
A
abiotische factor
B
biotische factor

Slide 28 - Quizvraag

Abiotische factoren
Biotische factoren

Slide 29 - Sleepvraag

Snavels bij vogels

Deze vogel heeft een snavel om een grotere prooi te vangen.

Deze vogel kan met zijn snavel goed zaadjes open maken
d

Deze vogel zeeft het water op zoek naar kleine diertjes en plantjes.

Met deze snavel kan de vogel insecten uit boomschors halen.
Deze vogel kan bodemdiertjes uit de grond pikken 

Slide 30 - Sleepvraag

Wat eet je met welke snavel?

Slide 31 - Sleepvraag

Welke snavel hoort bij welke set poten?

Slide 32 - Sleepvraag

zoolganger
teenganger
hoefganger

Slide 33 - Sleepvraag

deze poten zijn van een?
A
steltloper
B
loopvogel
C
roofvogel
D
watervogel

Slide 34 - Quizvraag

Welke dieren zijn gestroomlijnder?
A
landdieren
B
waterdieren

Slide 35 - Quizvraag