2VM blok 2.8 les 2

  • Lezen (10 minuten)
  • Doelen
  • Theorie
  • Opdrachten/huiswerk
  • Afsluiting
Welkom bij Nederlands!
Tekst
Mevrouw Muilenburg
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

  • Lezen (10 minuten)
  • Doelen
  • Theorie
  • Opdrachten/huiswerk
  • Afsluiting
Welkom bij Nederlands!
Tekst
Mevrouw Muilenburg

Slide 1 - Tekstslide

Inhoud
  • Dagopening
  • Leesautobiografie Joep
  • Woord van de week
  • Huiswerk nakijken:  H2.8 Spelling opdr. 0 t/m 5
  • Quizje
  • Theorie H2.8 Spelling
  • Nieuw huiswerk: H2.8 Spelling afmaken (9 niet)
  • Klaar?: Leesautobiografie + leesboek 2 + creatieve opdrachten
  • Afsluiting: woordsoorten

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide



Zo wil ik het ook!                                                           Goede voornemens
Matt. 8:19-20 + 5:17

Slide 4 - Tekstslide

verspillen
zonder nuttig doel opmaken, verkwisten

Slide 5 - Tekstslide

In de verleden tijd van het zwakke werkwoord komt -te(n) of -de(n) achter de ik/hij/wij-vorm.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Eindigt de ik-vorm van een zwak werkwoord al op -t of -d? Dan zet je daar alleen -e(n) achter.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Bij een sterk werkwoord schrijf je de verleden tijd zoals je hem hoort.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Schrijf in de verleden tijd: De klokken
........................tijdens het huwelijk.
A
luiden
B
luidden
C
luden
D
luidde

Slide 9 - Quizvraag

Schrijf in de verleden tijd: Het bruidspaar ................
nog lang en gelukkig.
A
leven
B
leefden
C
leefde
D
leefdden

Slide 10 - Quizvraag

Schrijf in de verleden tijd: De ober ................
ons tijdens het etentje.
A
bediende
B
bedienden
C
bedient
D
bedaand

Slide 11 - Quizvraag

Schrijf in de verleden tijd: De scholen ................
hun lessen door het noodweer.
A
verschuift
B
verschoven
C
verschoof
D
verschoofden

Slide 12 - Quizvraag

Schrijf in de verleden tijd: Hij ...............
dat die van niks wist.
A
zegde
B
zegden
C
zei
D
zeiden

Slide 13 - Quizvraag

Schrijf in de verleden tijd: Jacob ..............
mij vroeger vaak.
A
pest
B
pestte
C
pestten
D
post

Slide 14 - Quizvraag

Schrijf in de verleden tijd: De buurjongens ............... de buurvrouw vriendelijk.
A
groet
B
groette
C
groeten
D
groetten

Slide 15 - Quizvraag

Woordsoorten: Vorige week heeft hij twaalf rondjes gerend om het laatste sneeuwklokje in zijn baasjes grote tuin.
lw = de, het, een
bn = zegt iets over zn
zn = kan de/het/een voor + verkleinen + ev/mv + mens/plant/dier/ding/gevoel
vz = ....de kast + ....de pauze
ww = ik ......+hij.....+ wij.....+ wij hebben/worden/zijn (kan je vervoegen)
psv = verwijst naar persoon of iets (ik/hij/ze/we/etc.)
bzv = zegt van wie het is
zww = kan alleen + meeste betekenis + winnaar afvalrace pv's
hww = kan niet alleen + helpt voltooid deelwoord en infinitief
htw = hoeveelheid (tien, veel, etc.)
rtw = volgorde/rang + eindigt op -ste of -de (tweede, middelste, etc.)

Slide 16 - Tekstslide