Kennisquiz Nederland natuurkrachten

Kennisquiz Nederland natuurkrachten!
Test uw kennis over dit onderwerp!!
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Kennisquiz Nederland natuurkrachten!
Test uw kennis over dit onderwerp!!

Slide 1 - Tekstslide

We beginnen nu met ronde 1!
Onderwerp: de Waddeneilanden

Slide 2 - Tekstslide

Vraag 1: Uit welke landen strekt het Waddengebied zich?
A
Nederland en Duitsland
B
Alleen Nederland
C
Nederland, Duitsland en Denemarken
D
Nederland, Duitsland en Engeland

Slide 3 - Quizvraag

Uitleg:
Het tijdverschil tussen de ene vloed en de volgende vloed is gemiddeld 12 uur en 25 minuten. De dagelijkse beweging van opkomend en afgaand water heet het getij .

Slide 4 - Tekstslide

Vraag 2: Hoeveel tijd zit er gemiddeld tussen de ene en de andere vloed?
A
12 uur en 25 minuten
B
24 uur en 5 minuten
C
11 uur en 53 minuten
D
23 uur en 40 minuten

Slide 5 - Quizvraag

Uitleg:
Het strekt zich uit over drie landen, van Den Helder, langs de Duitse kust naar het Deense Esbjerg. Het Nederlandse deel bestaat uit de Waddeneilanden, de Waddenzee en een smalle kuststrook van de aangrenzende provincies Noord-Holland, Friesland en Groningen.


Slide 6 - Tekstslide

Vraag 3: Hoe werkt landaanwinningswerken?
A
dijken bouwen
B
gecontroleerd slib laten bezinken
C
meer zand toevoegen

Slide 7 - Quizvraag

Uitleg:
onderwerp: toerisme op de waddeneilanden

Slide 8 - Tekstslide

vraag 4: Waar verdienen de mensen die op de waddeneilanden wonen of werken voornamelijk hun geld aan?
A
de toeristenindustrie
B
visserij
C
supermarkten

Slide 9 - Quizvraag

Ronde 2:
onderwerp: De ijstijd in Nederland

Slide 10 - Tekstslide

Vraag 5: kies het juiste rijtje van de volgorde van de Waddeneilanden
A
Terschelling, Vlieland, Ameland
B
Ameland, Schiermonnikoog, Texel
C
Terschelling, Vlieland, Texel
D
Texel, Ameland, Schiermonnikoog

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Video

Vraag 6: Hoe ontstond keileem in de eerste fase van een ijstijd?
A
doordat het ijs stenen en klei meevoerde en deze verpulverd werden
B
doordat er stenen achterbleven op 1 hoop
C
doordat het ijs klei en stenen meevoerde

Slide 13 - Quizvraag

Uitleg:
Het landijs nam onderweg zand, klei en stenen mee, zelfs uit Scandinavië. Onder het gewicht van het bewegende ijs werden de stenen verpulverd en vermengd met grind, zand en leem. 

Slide 14 - Tekstslide

Vraag 7: Zet de ijstijden in de goede volgorde van tijd. (begin met het langst geleden)
A
Saale-ijstijd, Elsterien-ijstijd, Weichsel-ijstijd
B
Elsterien-ijstijd, Saale-ijstijd, Weichsel-ijstijd
C
Weichsel-ijstijd, Elsterien-ijstijd, Saale-ijstijd

Slide 15 - Quizvraag

Vraag 8: Hoe heet de geologische periode waarin wij nu leven?
A
Weichsel
B
Pleistoceen
C
D
Holoceen

Slide 16 - Quizvraag

Vraag 9: Wat gebeurde met de zeespiegel, toen het Holoceen begon?
A
Deze daalde
B
Deze steeg

Slide 17 - Quizvraag

Vraag 10: Waardoor ontstond er bodemdaling in Nederland?
A
Door Scandinavië
B
Door smeltend ijs
C
Door Groenland

Slide 18 - Quizvraag

Uitleg: 
De zeespiegel steeg door smeltend ijs, maar ook door bodemdaling. Het zware pakket landijs had de aardkorst in Scandinavië een beetje ingedrukt. Nu het ijs ging smelten, kwam de aardkorst in Scandinavië weer langzaam omhoog. Het werkt als een wip in een speeltuin, want in Nederland zakt de bodem juist weer in.

Slide 19 - Tekstslide

ronde 3:
onderwerp: Toerisme op de Waddeneilanden

Slide 20 - Tekstslide

vraag 11: Waarom is duurzaam toerisme belangrijk voor bewoners/werknemers op de Waddeneilanden?
A
duurzaam toerisme zorgt voor blijvende factoren
B
duurzaam toerisme is toerisme dat nooit weggaat
C
duurzaam toerisme is handig voor de vissers
D
duurzaam toerisme zorgt ervoor dat de bewoners/werknemers geld kunnen blijven verdienen.

Slide 21 - Quizvraag

vraag 12: Waarom kunnen de toeristen op de Waddeneilanden niet echt vogels van dichtbij bekijken?
A
de vogels gaan naar kwelders en daar komen niet veel bezoekers.
B
de vogels zijn te gevaarlijk als je te dicht in de buurt komt.
C
de vogels zijn geen aantrekkingsfactor voor de toeristen.
D
de vogels pikken alleen maar voedsel, dus moeten de toeristen uit de buurt blijven.

Slide 22 - Quizvraag

uitleg:
Bij eb zoeken vogels voedsel op de droogvallende wadplaten. Als het water stijgt, vliegen ze naar hogergelegen plaatsen, om te rusten en te slapen. Die hoogwatervluchtplaatsen liggen op de kwelders en in de duinen op de eilanden. Ze zijn minder druk bezocht door toeristen, omdat ze moeilijk bereikbaar zijn. Dat is met opzet gedaan; er liggen geen wandel- en fietspaden, of alleen langs de randen. Toeristen kunnen de duizenden wadvogels dan van een afstand met een verrekijker bekijken, zonder de rust van de vogels te verstoren.

Slide 23 - Tekstslide

vraag 13: Wat is zonering?
A
De maatregelen om zoveel mogelijk toeristen te laten komen
B
De maatregelen om de spreiding van het aantal toeristen in een gebied te beïnvloeden
C
regels voor het maximale aantal toeristen per eiland

Slide 24 - Quizvraag

vraag 14: Kies de twee juiste kenmerken van massatoerisme.
A
massatoerisme vindt altijd plaats in grote steden
B
in de ontwikkeling van massatoerisme spelen grote, internationale ondernemingen een hoofdrol
C
Massatoerisme is bepalend voor de inrichting
D
we spreken van massatoerisme als er alleen buitenlandse mensen bij elkaar komen.

Slide 25 - Quizvraag

ronde 4:
onderwerp: Inrichting en natuurbehoud

Slide 26 - Tekstslide

vraag 15: Waarvoor is natuurbehoud nodig op de Waddeneilanden?
A
toerisme, havens en de overheid
B
havens en menselijke activiteiten
C
havens, de overheid en menselijke activiteiten
D
toerisme, havens, menselijke activiteiten en de overheid

Slide 27 - Quizvraag

vraag 16: Wat bepaalt de inrichting van de ruimte op een eiland? Kies het juiste antwoorden.

A
wonen, werken, verkeer en recreatie
B
wonen, werken en verkeer
C
verkeer, werken, recreatie
D
wegen en spoorlijnen (de mogelijkheid om van A naar B te kunnen)

Slide 28 - Quizvraag

uitleg
Aangezien mensen een plek nodig hebben waar ze kunnen wonen, heb je huizen nodig. Om te werken zijn er boerderijen, fabrieken en kantoren nodig. Ook leggen ze wegen en spoorlijnen aan. En om uit te gaan zijn cafés, restaurants, bioscopen en theaters gebouwd.
Dat is de manier waarop mensen het landschap gebruiken om er te wonen, te werken, zich te verplaatsen en er hun vrije tijd door te brengen, of kortweg: wonen, werken, verkeer en recreatie .

Slide 29 - Tekstslide

ronde 5:
onderwerp: Natuurkrachten

Slide 30 - Tekstslide

vraag 17: In 1953 vond de watersnoodramp plaats in zeeland. Welke natuurkrachten speelden hier een rol in? Kies het juiste antwoord.
A
waterkracht
B
waterkracht en windkracht
C
windkracht

Slide 31 - Quizvraag

uitlegfilmpje

Slide 32 - Tekstslide

vraag 18: Welke volgorde van de fases van de korte waterkringloop is juist?
A
water – druppels – wolken – neerslag – opstijgen – condenseren – waterdamp – zon verwarmt
B
water – neerslag – zon verwarmt – druppels – waterdamp – wolken – opstijgen – condenseren
C
water – waterdamp – condenseren – opstijgen – wolken – zon verwarmt – neerslag – druppels

Slide 33 - Quizvraag

Dit was de kennisquiz!
Als je wilt weten of je een voldoende hebt gehaald op de quiz, dan kun je zo je cijfer bereken:
• aantal punten / totaal aantal punten x 9 + 1
• een 5,5 is een voldoende

Slide 34 - Tekstslide