Werkwoordspelling verleden tijd

Spelling

van de persoonsvorm


in de

verleden tijd

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1-4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Spelling

van de persoonsvorm


in de

verleden tijd

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les

Je weet het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden


Je kunt sterke en zwakke werkwoorden correct spellen in de verleden tijd

Slide 2 - Tekstslide

ZWAKKE werkwoorden
Bij zwakke werkwoorden blijft de klank 
(de klinker) in de verleden tijd hetzelfde.
bakken - bakten
koken - kookten

Slide 3 - Tekstslide

STERKE

werkwoorden


hebben de KRACHT om in de verleden tijd van klank te veranderen

Slide 4 - Tekstslide

VOORBEELD

STERKE WERKWOORDEN


Kopen: ik koop - ik kocht

Lopen: ik loop - ik liep


Slide 5 - Tekstslide

Sterke werkwoorden
Zwakke werkwoorden
Rennen
Ruilen
Zitten
Fietsen
Drijven
Vangen
Werpen
Prijzen

Slide 6 - Sleepvraag




Sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd (vt) van klank. 
Je kunt de spelling horen

Voorbeeld:
eten (tt) – aten (vt)
krijgen (tt) – kregen (vt)




Zwakke werkwoorden
Zwakke werkwoorden behouden in de verleden tijd hun klank.

Voorbeeld:
fietsen (tt) – fietsten (vt)
zuchten (tt) – zuchtten (vt)


Om te bepalen of het een t of d moet zijn, 
maak je gebruik van ‘t ex-kofschip

Persoonsvorm
  • De persoonsvorm (pv) is altijd een werkwoord.
     
  • De persoonsvorm kun je vinden door de zin in een andere tijd te zetten of door een vraagzin te maken.

Slide 7 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?

Wij bestellen een hamburger bij de McDonalds

Slide 8 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm?

Marco is gisteren naar Amsterdam verhuisd.

Slide 9 - Open vraag




Sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd (vt) van klank. 
Je kunt de spelling horen

Voorbeeld:
eten (tt) – aten (vt)
krijgen (tt) – kregen (vt)




Zwakke werkwoorden
Zwakke werkwoorden behouden in de verleden tijd hun klank.

Voorbeeld:
fietsen (tt) – fietsten (vt)
zuchten (tt) – zuchtten (vt)


Om te bepalen of het een t of d moet zijn, 
maak je gebruik van ‘t ex-kofschip

Persoonsvorm verleden tijd

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld
Het vliegtuig ... (landen) gisteren op Schiphol.

Hele werkwoord -en --> landen = land
De laatste letter is een -d, de -d zit niet in het xtc kofschip. Dus je schrijft een -d . 

Er zit al een -d in de stam, dus landde.

Slide 11 - Tekstslide

Sterk of zwak werkwoord?

Jij fietste
A
sterk
B
zwak

Slide 12 - Quizvraag

Sterk of zwak werkwoord?

Het vliegtuig vloog
A
sterk
B
zwak

Slide 13 - Quizvraag

Sterk of zwak werkwoord?

De hond blafte
A
sterk
B
zwak

Slide 14 - Quizvraag

Sterk of zwak werkwoord?

ik sliep
A
zwak
B
sterk

Slide 15 - Quizvraag

Schrijf het woord tussen haakjes in de juiste spelling in de verleden tijd

Jij (beantwoorden) die vraag.

Slide 16 - Open vraag

Schrijf het woord tussen haakjes in de juiste spelling in de verleden tijd

Ik (bakken) een pannenkoek.

Slide 17 - Open vraag

Schrijf het woord tussen haakjes in de juiste spelling in de verleden tijd.

Wij (verven) de kamer.

Slide 18 - Open vraag

Schrijf het woord tussen haakjes in de juiste spelling in de verleden tijd.

Jij (schrijven) een brief.

Slide 19 - Open vraag

Schrijf het werkwoord in de verleden tijd op:

Vannacht (dromen) hij over zijn vakantie.

Slide 20 - Open vraag

Schrijf het werkwoord in de verleden tijd op:

Het dier (verspreiden) een onaangename geur.

Slide 21 - Open vraag

Schrijf het werkwoord in de verleden tijd op:

De huizen (branden) totaal uit.

Slide 22 - Open vraag

Schrijf het werkwoord in de verleden tijd op:

De inbrekers (begraven) de sieraden in het bos.

Slide 23 - Open vraag

Oefenen
De volgende pagina/ sheet bevat een link. Klik hier op en maak de online quiz.

Klaar?
Maak de opdrachten die klaarstaan in de studieplanner in Learnbeat. 

Slide 24 - Tekstslide