semana 23 (7-10 junio)

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Hoy es 10 de junio de 2022
k¿
OBJETIVOS
  Repaso
Imperativo afirmativo
  Nuevo:
Imperativo negativo
 Repaso condicional
Repaso: Futuro imperfecto
               Futuro próximo
            
Vocabulario

Slide 2 - Tekstslide

Imperativo negativo regular
 Reader pag 35
- AR          -ER          -IR
hablo       como        vivo
hablas     comes      vives
habla        come       vive
hablamos  comemos vivimos
habláis     coméis      vivís
hablan     comen       viven
-AR     -ER     -IR
no hables   comas   vivas
no habl    coma    viva
no habléis   comáis  viváis
no hablen   coman   vivan

Slide 3 - Tekstslide

Imperativo negativo 
IRREGULAR/ onregelmatig 
Reader pag. 35

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Repaso del condicional
1. In de volgende DIA's ga je oefenen de vervoeging van de condicional, Let op!! regelmatig en onregelmatig door elkaarLe Lt
 op!!, regelmatig en onregelmatig door elkaar.
2. In je Reader kun je het Condicional vinden in pag. 41

Slide 7 - Tekstslide

¿Poder(tú)......abrir la ventana?
A
puedes
B
podías
C
podré
D
podrías

Slide 8 - Quizvraag

(Gustar, yo).........leer el periódico de hoy
A
yo gustaría
B
me gusta
C
me gustarían
D
me gustaría

Slide 9 - Quizvraag

¿Que (hacer, usted)..............si le toca la lotería?
A
harías
B
hacería
C
haría
D
hacerías

Slide 10 - Quizvraag

¿Querer(vosotros)...........trabajarcon nosotros en la tarea?
A
querríais
B
querriamos
C
queríais
D
queríamos

Slide 11 - Quizvraag

Repaso del Futuro simple
1. In de volgende DIA's ga je oefenen de vervoeging van de Futuro simple
Let op!!, regelmatig en onregelmatig door elkaar

2. In je Reader kun je het Futuro imperfecto vinden in          pag. 40/41
Let op!!  verbo IR kun je niet vinden in de Reader of het Boek
                                                      DIA 16

Slide 12 - Tekstslide

IR (futuro imperfecto)
yo iré
irás
él, ella, usted irá
nosotros/-as iremos
vosotros/-as iréis
ellos/-as, ustedes irán

Slide 13 - Tekstslide

¿Qué (hacer, tú) ......cuando termines la escuela?
A
hacerás
B
harás
C
hizo
D
hacías

Slide 14 - Quizvraag

Mañana (ir, ella)..........a Madrid de viaje
A
iría
B
irá
C
irías
D
irás

Slide 15 - Quizvraag

En el futuro los coches (volar)................
A
volaremos
B
volarían
C
volarán
D
volarás

Slide 16 - Quizvraag

el verano próximo mis padres y yo (navegar).........en un barco de vela
A
navegaríamos
B
navegamos
C
navegíamos
D
navegaremos

Slide 17 - Quizvraag

Repaso del Futuro próximo
1. In de volgende DIA's ga je oefenen de vervoeging van de Futuro próximo                                                                          
2. In je Reader kun je het Futuro próximo vinden in pag. 17, de vervoeging van het werkwoord IR vind je in pag.25 van je Reader.
                     

Slide 18 - Tekstslide

el verano próximo mis padres y yo (navegar).........en un barco de vela

Slide 19 - Open vraag

En el futuro los coches (volar)................

Slide 20 - Open vraag

Mañana (ir, ella)..........a Madrid de viaje

Slide 21 - Open vraag

¿Qué (hacer, tú) ......cuando termines la escuela?

Slide 22 - Open vraag

Slide 23 - Tekstslide

schrijf de betekenis van deze woorden in het NL
la reforma, el voto, las elecciones, la sequía, el reciclaje, la salud, el próximo, el medio ambiente

Slide 24 - Open vraag

solución vocabulario
hervorming: la reforma                     de stem: el voto
de verziezingen: las elecciones           de droogte: la sequía het hergebruik:  el reciclaje             de gezondheid: la salud
 de volgende: el próximo         het milieu: el medio ambiente    

Slide 25 - Tekstslide

schrijf de betekenis van deze woorden in het NL:
hacer la cama, poner la mesa, lo contrario de , rebotar, la ventaja, el turno, el jugador, tener que, quitar

Slide 26 - Open vraag

solución 
hacer la cama: het bed opmaken       rebotar: terugkatsen
 poner la mesa: de tafel dekken         tener que: moeten
 lo contrario de: het tegenoverstelde van    
la ventaja: de voodeel
el turno:  de beurt                el jugador: de speler
quitar : verwijderen/ eruit halen

Slide 27 - Tekstslide

Ga naar: 

Slide 28 - Tekstslide

Welke onderdeel was voor mij vandaag het moeilijkste?/
¿Qué parte de la clase era hoy para mí el más dificil?
comprender teoria
hacer ejercicios
escribir buenas notas

Slide 29 - Poll

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

¡¡ A estudiar !!

Slide 32 - Tekstslide