Hoofdstuk 2 argent alsace passé composé en lijdvw 2020

      Chapitre 2
À la caisse
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

      Chapitre 2
À la caisse

Slide 1 - Tekstslide

Feuillettez le livre!
Quel est le sujet?
Quels sont les buts?

Slide 2 - Tekstslide

Quel est le sujet?

Slide 3 - Woordweb

Quels sont les buts?

Slide 4 - Woordweb

Alsace en France.

Slide 5 - Tekstslide

La petite France en Alsace

Slide 6 - Tekstslide

Europees Parlement  

Slide 7 - Tekstslide

Spécialités d'Alsace.

Slide 8 - Tekstslide

Choucroute est une spécialité d'Alsace...

Slide 9 - Tekstslide

 Costume d'Alsace...

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Résumé

Start deel 2 hoofdstuk 2
Kijktoets

SE II is repetitie hoofdstuk 2 met tekst

Zie magister voor data en inhoud.


Slide 12 - Tekstslide

Planning

Eerst woordenlijst E en F

F: samen (digitale werkboek)

E: huiswerk (digitale werkboek)


Slide 13 - Tekstslide

Résumé
L'argent: À prix réduit!
Alsace
L'argent de poche
le pronom personnel (lijdend vw)
décrire un object / couleur
le passé composé


Slide 14 - Tekstslide

Est-ce que tu as des lunettes de soleil?
Antwoord in het Frans met een hele zin.

Slide 15 - Woordweb

Vertaal de volgende zin in het Frans: De zonnebril is rond en van plastic.

Slide 16 - Open vraag

Nomme quelques formes en français!

Slide 17 - Woordweb

Quel matériau tu connais en français!

Slide 18 - Woordweb

Est-ce que tu reçois de l'argent de poche?

Slide 19 - Woordweb

Est-ce que tu as un petit boulot?

Slide 20 - Woordweb

Parler français
Hoe vraag je:
* Hoeveel zakgeld krijg je?       
* Hoe besteed je het?       * Spaar je?

Hoe zeg je:
* Mijn ouders geven mij ....   / ik krijg .....
* Ik koop .....
* Ja, ik spaar voor .....   / Nee, ik spaar niet.....

Slide 21 - Tekstslide

Tu as combien d'argent de poche par semaine?
Mes parents me donnent 10 euros par semaine!

Slide 22 - Tekstslide

Comment tu le dépenses?
J'achète surtout des cadeaux et des vêtements.

Slide 23 - Tekstslide

Tu fais des économies?
Oui, je fais des économies pour un Polaroid.

Slide 24 - Tekstslide

Un Polaroid, qu'est-ce que c'est?
C'est un appareil photo.

Slide 25 - Tekstslide

Ça coûte combien?
Ça coûte 200 euros

Slide 26 - Tekstslide

Un hobby!
Combien ça coûte?
Est-ce que c'est cher, un hobby?

Faire du shopping
Faire du sport
Faire de la photografie
Faire de la musique
Faire de la danse


Slide 27 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 28 - Woordweb

Geef een voorbeeld van een Nederlandse zin met het lijdend voorwerp erin.

Slide 29 - Woordweb

Welke 4 vormen van het lijdend voorwerp zijn er in het Frans?

Slide 30 - Woordweb

Vertaal de volgende zin in het Frans: Ik zoek hem/het (het mobieltje).

Slide 31 - Open vraag

Vertaal in het Frans: Jij zoekt het strand.

Slide 32 - Open vraag

Vertaal in het Frans: Jij zoekt het (het strand).

Slide 33 - Open vraag

Vervoeg het werkwoord: travailler
Gebruik de présent (tegenwoordige tijd)

Slide 34 - Woordweb

Vervoeg het werkwoord: choisir
Gebruik de présent (tegenwoordige tijd)

Slide 35 - Woordweb

Vervoeg het werkwoord: vendre
Gebruik de présent (tegenwoordige tijd)

Slide 36 - Woordweb

Vervoeg de volgende regelmatige werkwoorden:
écouter                                       finir                                      attendre

Slide 37 - Tekstslide

vervoeg: écouter finir en attendre

Slide 38 - Open vraag

Vervoeg de volgende regelmatige werkwoorden:
écouter                            finir                                      attendre
j'écoute                           je finis                                 j'attends
tu écoutes                     tu finis                                 tu attends
il /elle /on écoute        il /elle/ on finit                 il / elle / on attend
nous écoutons             nous finissons                nous attendons
vous écoutez                 vous finissez                   vous attendez
ils / elles écoutent         ils / elles finissent        ils / elles attendent

Slide 39 - Tekstslide

Parler français
Hoe vraag je:
* Goedendag, kan ik u helpen?      
* Een zonnebril van welk merk?       * Kunt u hem beschrijven?

Hoe zeg je:
* Ik heb een zonnebril gezien in een folder.
* Van Ray Ban
* Hij is groot en zwart en hij is van metaal.

Slide 40 - Tekstslide

Bonjour, je peux vous aider?
J'ai vu des lunettes de soleil dans un dépliant.

Slide 41 - Tekstslide

Des lunettes de soleil de quelle marque?
De Ray-Ban!

Slide 42 - Tekstslide

Vous pouvez le décrire?
Elles sont grandes et noires et elles sont en métal!

Slide 43 - Tekstslide

Vous avez déjà regardé au rayon des accessoires?
Oui, mais je n'ai pas trouvé les lunettes de soleil! 

Slide 44 - Tekstslide

Attendez, s'il vous plaît. Ce sont ces lunettes de soleil?
Oui, je les prends! 

Slide 45 - Tekstslide

Wat is de voltooid verleden tijd?
Geef eens voorbeelden?

Slide 46 - Woordweb

Wat weet je nog over het werkwoord avoir?

Slide 47 - Woordweb

Wat weet je nog over het werkwoord être?

Slide 48 - Woordweb

Le passé composé
Wat is een passé composé?
Uit welke twee delen bestaat de passé composé?
Hoe maak je een voltooid deelwoord bij een werkwoord op -er?
Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord "faire"?


Slide 49 - Tekstslide

Le passé composé
Welk hulpwerkwoord moet ik kiezen: avoir of être?
Hetzelfde als in het Nederlands? 

Par exemple: J'ai fait mes devoirs
                      Marc est allé au camping

Uitzonderingen: être (zijn), oublier (vergeten) en commencer (beginnen)
Par exemple: J'ai été à l'hôtel

Slide 50 - Tekstslide

Le passé composé
Hww: être
Je suis allé          Je suis allée
Tu es allé              Tu es allée
On est allé            On est allée
On est allés          On est allées
Nous sommes allés
Nous sommes allées
Vous êtes allé    Vous êtes allée
Vous êtes allés  Vous êtes allées

Slide 51 - Tekstslide

Vertaal: Ik heb gegeten, zij is thuisgekomen en hij heeft gedaan

Slide 52 - Open vraag