In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Huiswerkbespreking
Opdracht 7-8-9
Slide 1 - Tekstslide
Opdracht 7.
Twee planten met genotype Rr worden onderling gekruist. Dit levert een groot aantal nakomelingen op. Noteer de genotypen van de nakomelingen en de verhouding waarin ze (volgens de kansberekening) zullen voorkomen.
P: Rr x Rr
F1: kruisingsschema
genotype RR : Rr : rr
1 : 2 : 1
Slide 2 - Tekstslide
Opdracht 8. Bij cavia’s is het gen voor zwarte haarkleur (H) dominant over het gen voor witte haarkleur (h). Een zwarte cavia die homozygoot is voor de haarkleur paart een aantal malen met een witharige cavia. De nakomelingen in de F1 paren onderling waardoor een F2 ontstaat. Wat zijn het genotype van de ouders?
A
HH en Hh
B
Hh en Hh
C
HH en hh
D
Hh en hh
Slide 3 - Quizvraag
Opdracht 8. Onderlinge kruising van F1 = Hh x Hh Er zullen in totaal 40 dieren in de F2 geboren worden. Hoeveel van deze dieren zullen naar verwachting zwartharig zijn? En hoeveel witharig?
A
zwart: 30
wit: 10
B
zwart: 20
wit: 20
C
zwart: 10
wit: 30
D
dit kun je niet weten
Slide 4 - Quizvraag
Onderlinge kruising van F1 = Hh x Hh
Er zullen in totaal 40 dieren in de F2 geboren worden. Hoeveel van deze dieren zullen naar verwachting zwartharig zijn? En hoeveel witharig?
Kruisingsschema: 40 dieren totaal
zwart = 3/4 x 40 = 30 dieren
Genotype: HH : Hh : hh wit = 1/4 x 40 = 10 dieren
1 : 2 : 1
Fenotype: 3 : 1
zwart : wit
Slide 5 - Tekstslide
Opdracht 9. Bij bananenvliegjes is het allel voor grijze lichaamskleur (G) dominant over het allel voor zwarte lichaamskleur (g). Twee vliegen paren met elkaar. Ze krijgen 67 grijze en 74 zwarte nakomelingen. Noteer de genotypen en fenotypen van beide ouders.
A
GG en Gg
B
Gg en Gg
C
GG en gg
D
Gg en gg
Slide 6 - Quizvraag
Bij bananenvliegjes is het allel voor grijze lichaamskleur (G) dominant over het allel voor zwarte lichaamskleur (g). Twee vliegen paren met elkaar. Ze krijgen 67 grijze en 74 zwarte nakomelingen. Noteer de genotypen en fenotypen van beide ouders.
67 grijs : 74 zwart is ongeveer een verhouding 1 : 1
dus 50% nakomelingen is gg
en 50 % nakomelingen is G...
zet dit in een kruisingsschema
Slide 7 - Tekstslide
Opdracht 10.
Erwtenplanten die zijn ontstaan uit ronde zaden, worden gekruist met erwtenplanten die ontstaan zijn uit hoekige zaden. Er ontstaan zaden die alle rond zijn (F1). De planten die hieruit ontstaan, bestuiven onderling. Hierdoor ontstaan 5474 ronde zaden en 1850 hoekige zaden (F2).
Noteer het genotype van de planten in de P-generatie en in de F1-generatie.
Gebruik de letters R en r.
Slide 8 - Tekstslide
Opdracht 10. Noteer het genotype van de planten in de P-generatie en in de F1-generatie. Gebruik de letters R en r.
A
P: Rr en rr
F1: RR en Rr
B
P: RR en rr
F1: RR en Rr
C
P: RR en rr
F1: alleen Rr
D
P: RR en Rr
F1: alleen Rr
Slide 9 - Quizvraag
Opdracht 10.
Erwtenplanten die zijn ontstaan uit ronde zaden, worden gekruist met erwtenplanten die ontstaan zijn uit hoekige zaden. Er ontstaan zaden die alle rond zijn (F1). De planten die hieruit ontstaan, bestuiven onderling. Hierdoor ontstaan 5474 ronde zaden en 1850 hoekige zaden (F2).
Noteer het genotype van de planten in de P-generatie en in de F1-generatie.
Gebruik de letters R en r.
Slide 10 - Tekstslide
Opdracht 11.
Bij runderen is het ontbreken van hoorns (H) dominant over het allel voor het aanwezig zijn van hoorns (h). Van een hoornloze koe weet men niet of deze homozygoot of heterozygoot is voor deze eigenschap. Men wil dit bepalen door deze koe een aantal malen te laten paren met een stier met een onbekend genotype. Noteer het genotype en fenotype van de stier die hiervoor het meest geschikt is.
Slide 11 - Tekstslide
Opdracht 12. Men kruist een bruine cavia met een witte. De dieren uit de F1 zijn alle lichtgeel. De dieren uit de F1 paren onderling en krijgen veel nakomelingen. Noteer welke fenotypen in de F2 voorkomen en in welke verhouding.
A
bruin : wit
3 : 1
B
bruin : lichtgeel
3 : 1
C
bruin : lichtgeel : wit
1 : 2 : 1
D
lichtgeel : wit
2 : 1
Slide 12 - Quizvraag
Opdracht 12.
Men kruist een bruine cavia met een witte. De dieren uit de F1 zijn alle lichtgeel. De dieren uit de F1 paren onderling en krijgen veel nakomelingen. Noteer welke fenotypen in de F2 voorkomen en in welke verhouding.
Slide 13 - Tekstslide
Opdracht 13.
Een plant met smalle bladeren wordt gekruist met een plant met brede bladeren. De planten uit de F1 hebben alle ovale bladeren. In een tweede kruising wordt een plant met ovale bladeren gekruist met een plant met brede bladeren.
Noteer welke fenotypen in de nakomelingschap van deze tweede kruising voorkomen en in welke verhouding.
Slide 14 - Tekstslide
Laatste vraag: Een vrouw met blauwe ogen krijgt een kind met bruine ogen. Het allel voor bruine ogen is dominant (B) over het allel voor blauwe ogen (b). Welk(e) genotype(n) kan de vader gehad hebben?
A
alleen BB
B
alleen Bb
C
BB of Bb
D
Bb of bb
Slide 15 - Quizvraag
Huiswerk
Lees pag. 12 en 13 van de module Erfelijkheid goed door!