EXAMENTRAINING 2020

1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

inhoud
  1. Inleiding
  2. stappenplan
  3. leesstrategieën
  4. woordenlijsten: quiz
  5. Facet: take a look together


Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Reading strategies
Do you remember which strategies we discussed in your third  year and during the first semester of this year?

Slide 4 - Tekstslide

timer
1:00
Noem 2 leestrategieën.

Slide 5 - Woordweb

Stappenplan
  1. SKIMMEN: kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver, kopjes, etc. Wat weet je al van het onderwerp?
  2. SCANNEN: gericht zoeken naar het antwoord op de vraag: Lees de vraag. Begrijp je dit? Lees dan de alinea waar het antwoord staat goed door.
  3. WOORDEN RADEN: Probeer lastige woorden te begrijpen via de context; lees stukje verder of terug.
  4. ELZA: Let op de eerste en laatste zin van de alinea. Daarin staat vaak de belangrijkste informatie. 
  5. INTENSIEF LEZEN: woord voor woord, regel voor regel lezen om het antwoord op een vraag te vinden. 

Slide 6 - Tekstslide

Wat is skimmen?
A
De vraag lezen en het antwoord kiezen
B
raden wat het moeilijke woord zou kunnen betekenen
C
het eerst naar de tekst kijken zonder deze te lezen zodat je ongeveer weet waar de tekst over gaat
D
gericht zoeken naar de antwoorden op de vragen

Slide 7 - Quizvraag

Wanneer ga je scannen?
A
als je wilt weten wat een woord betekent.
B
als je het antwoord op een vraag wil weten.
C
als je wilt weten wat er in de eerste en laatste alinea van een tekst staat.
D
als je wilt kijken naar de titel, kopjes en tussenkopjes.

Slide 8 - Quizvraag

stappenplan
Stap 1. : orienteren (Skimmen)
Stap 2.: lees de vraag en de antwoorden 
Stap 3.: lees (het gedeelte van) de tekst (Scannen)
Stap 4.: beantwoord de vraag

Slide 9 - Tekstslide

stap 1 - orienteren (Skimmen)
- Lengte van de tekst. Dit is belangrijk om je leesstrategie te bepalen
- Als het een lange tekst is: Kijk naar de titel; vaak wordt er een vraag gesteld over de titel, geeft informatie over de tekst
- Kijk naar afbeeldingen, kopjes (tussenkopjes), vetgedrukte woorden

Slide 10 - Tekstslide

stap 2 - lees de vraag en de antwoorden
- multiple choice; let op! als er gevraagd wordt dat je 1 goed antwoord moet aangeven, dan moet je niet 2 aankruisen. 
- open vraag; beantwoord een openvraag kort en bondig. 
- invulvraag; let op de signaalwoorden; bijv. because= omdat= geeft reden 
- true or false vraag; geef aan wat waar of juist of niet waar of onjuist is. 
- citeren; citeer het gedeelte van de tekst waarin het antwoord wordt genoemd. Dit zijn de eerste twee woorden "...." en de laatste twee woorden.  

Slide 11 - Tekstslide

stap 3- Lees de tekst
Bij een korte tekst moet je de hele tekst lezen.
Bij een lange tekst wordt vaak bij de vraag aangegeven in welke alinea (of welke regelnummer) je het antwoord kan vinden.

Slide 12 - Tekstslide

stap 4 - beantwoord de vraag
Beantwoord de vraag en check of je het goede antwoord hebt gegeven. 

Slide 13 - Tekstslide

Wanneer ga je skimmen?

Slide 14 - Woordweb

Slide 15 - Video

Wanneer ga je skimmen = orienteren?

Slide 16 - Open vraag

Words
Do you know the following words?

Slide 17 - Tekstslide

for example

Slide 18 - Open vraag

however

Slide 19 - Open vraag

likewise

Slide 20 - Open vraag

in the mean time

Slide 21 - Open vraag

that is why

Slide 22 - Open vraag

as a result

Slide 23 - Open vraag

besides

Slide 24 - Open vraag

purpose
A
opzettelijk
B
doel
C
misschien
D
alhoewel

Slide 25 - Quizvraag

therefore

Slide 26 - Open vraag

rather than

Slide 27 - Open vraag

describe

Slide 28 - Open vraag

Questions
Do you know these questions?

Slide 29 - Tekstslide

How does the writer introduce the topic?
A
Hoe stelt de schrijver zich voor?
B
Hoe introduceert de schrijver zichzelf?
C
Hoe introduceert de schrijver het onderwerp?
D
Hoe schrijf je een introductie?

Slide 30 - Quizvraag

What does the word refer to?
A
Waar wijs je naar?
B
Waar verwijst het woord naar?
C
Wat betekent het woord wijzen?
D
Wat doet het woord verwijzen daar?

Slide 31 - Quizvraag

What is the main point of paragraph 5?
A
Wat is het belangrijkste punt in alinea 5?
B
Wat is het punt van alinea 5?
C
Welk punt wordt niet gemaakt in alinea 5?
D
Is dat het punt van alinea 5?

Slide 32 - Quizvraag

What is mentioned about dogs?
A
Wat is er met honden?
B
Hoe worden honden vaak genoemd?
C
Hoe noem je een hond?
D
Wat wordt er gezegd over honden?

Slide 33 - Quizvraag

What becomes clear in line 17?
A
Dat is duidelijk regel 17.
B
Wie schreef regel 17?
C
Wat wordt er duidelijk in regel 17?
D
Regel 17 lijkt mij duidelijk.

Slide 34 - Quizvraag

What can be concluded in paragraph 3 and 4?
A
Welke conclusie wordt er gemaakt?
B
Welke conclusie wordt er duidelijk in alinea 3 en 4?
C
Is dat de conclusie van de tekst in alinea 3 en 4?
D
Wat is de conclusie?

Slide 35 - Quizvraag

Which of the following words mean ...
A
Wat betekenen deze woorden?
B
Wat betekent het volgende?
C
Welke van de volgende woorden betekent...
D
Wie is bekend met de volgende woorden?

Slide 36 - Quizvraag

algemene vragen over het CE
Weet wat je kunt verwachten: 10 tot 16 korte en lange teksten. Die variëren van advertenties, krantenartikelen, tot folders, recensies en interviews. Er worden rond de 40-50 vragen gesteld.
- Zorg dat je de betekenis van de Engelse signaalwoorden goed kent. Dit helpt je het doel van alinea's snel te begrijpen. Leer daarnaast het verband dat het woord aangeeft, want dit biedt je de meeste hulp om de structuur van een tekst te ontcijferen.

Slide 37 - Tekstslide

Wat moet je zelf meenemen voor je examen Engels?

Slide 38 - Open vraag

Hoeveel tijd heb je voor het hele examen?

Slide 39 - Open vraag

tips voor het examen
1. Zorg dat je 's avonds je tas hebt ingepakt, dan hoef je je 's morgens geen zorgen te maken dat je iets vergeet. 
2. Ga op tijd naar bed, dan ben je uitgerust voor je examen. 
3. Neem je rustmomenten; eet wat en drink wat, dan werken je hersenen beter. 
4. Ademhalingsoefeningen; vanuit je buik heel diep adem halen door je neus en langzaam (4 seconden) weer langzaam uitademen. Herhaal dit vier of vijf keer. 

Slide 40 - Tekstslide