3.3 kruisingen

Welkom allemaal
Fijn dat jullie er zijn
Ga op je plaats zitten
Jassen aan de kapstok
Boeken dicht op tafel
Schrift en pen op tafel

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Welkom allemaal
Fijn dat jullie er zijn
Ga op je plaats zitten
Jassen aan de kapstok
Boeken dicht op tafel
Schrift en pen op tafel

Slide 1 - Tekstslide

3.3 Kruisingen

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van de les:
  • Kan je zelfstandig een kruisingsschema maken.
  • Je kunt uitrekenen wat de kansen zijn dat een nakomeling een bepaald kenmerk krijgt.

Belangrijk: gebruik deze basisstof een schrift om vaardigheden (kruisingen maken) in te oefenen!

Slide 3 - Tekstslide

Homozygoot

homo = hetzelfde


de 2 allelen voor één erfelijke eigenschap zijn hetzelfde.


AA
aa

Slide 4 - Tekstslide

Heterozygoot

Verschillend


de 2 allelen voor één erfelijke eigenshap zijn verschillend.

Aa

Slide 5 - Tekstslide

Dominant of recessief
Het allel wat bij een heterozygoot genotype tot uiting komt is dominant.
Dominant allel = Bruin haar: hoofdletter
Recessief allel = Blond haar: kleine letter

Slide 6 - Tekstslide

Hoe noteren we dit?

Letter naar keuze, met duidelijk verschil tussen hoofdletter en kleine letter.


Homozygoot dominant: AA

Homozygoot recessief: aa

Heterozygoot: Aa

Er zijn dus altijd 3 mogelijkheden

Slide 7 - Tekstslide

Afkortingen die je moet kennen voor het maken van kruisingen

P = De ouders (komt van parents)
F1 = 1e generatie nakomelingen (kinderen van de P) 
F2 = 2e generatie nakomelingen (kinderen van de F1)

Slide 8 - Tekstslide

Stappenplan kruisingen
Stap 1: bepaal het genotype van de ouders en schrijf de (hoofd)letters op. Bijv. AA x aa

Stap 2: bedenk welke allelen in de geslachtscellen van de ouders kunnen voorkomen en schrijf dit op. bijvoorbeeld: moeder A of A, vader a of a.

Stap 3: maak een schema en stel daarmee vast welke genotype en fenotype de nakomelingen kunnen hebben --> F1 (1e generatie nakomelingen).

Stap 4: stel vast welk genotype en fenotype de dieren in de F2 (2e generatie nakomelingen) kunnen hebben door stap 1, 2 en 3 te herhalen, met de kinderen van de F1 als ouders (p).

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

te maken schema:
doen we samen op bord

Slide 13 - Tekstslide

te maken schema:

Slide 14 - Tekstslide

te maken schema:

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Kansen en verhoudingen noteren
Kansen
genotype = 50%, Aa 25% AA, 25% aa
Fenotypen = 75% zwart, 25% blond

verhouding
Aa, AA en aa in verhouding 2:1:1 
zwart en blond in verhouding 3:1
Uitspreken als: "2 staat tot 1 staat tot 1"

Uitspreken als: "3 staat tot 1"

Slide 17 - Tekstslide

Oefenen: kruisingsschema
Bij runderen is het gen voor zwarte haarkleur Dominant over het gen voor rode haarkleur. Gebruik de letters A en a. Een zwartharige koe die homozygoot is voor de haarkleur, wordt gekruist met een rood harige stier.
a) Maak het kruisingsschema
b) Wat is het genotype van F1?

Een F1 koe wordt bevrucht door een F1 stier
c) Maak het kruisingsschema
d) Hoeveel % zwartharige nakomelingen zijn er?
e) Hoeveel % nakomelingen hebben het genotype Aa
f) Wat is de kleur van de nakomeling die het genotype Aa heeft?
g) Wat is het fenotype (wat is de kleur) van het rund met het genotype aa?

Bij runderen is het gen voor zwarte haarkleur Dominant over het gen voor rode haarkleur. Gebruik de letters A en a. 

Een zwartharige koe die homozygoot is voor de haarkleur, wordt gekruist met een rood harige stier.

a) Maak het kruisingsschema
b) Wat is het genotype van F1?

Oefen de kruising in je schrift

Slide 18 - Tekstslide


Een F1 koe wordt bevrucht door een F1 stier.
c) Maak het kruisingsschema
d) Hoeveel % zwartharige nakomelingen zijn er?
e) Hoeveel % nakomelingen hebben het genotype Aa
f) Wat is de kleur van de nakomeling die het genotype Aa heeft?
g) Wat is het fenotype (wat is de kleur) van het rund met het genotype aa?

Slide 19 - Tekstslide

Antwoord

Slide 20 - Tekstslide

Kijkend naar dit kruisingsschema, wat is dan de kans op homozygoot dominant?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%

Slide 21 - Quizvraag

Homozygoot zijn voor 1 erfelijke eigenschap betekent 2 gelijke genen.
A
juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Dominant betekent bij erfelijkheid
A
Zwak. Kleine letter gebruiken
B
Zwak. Grote letter gebruiken
C
Sterk. Kleine letter gebruiken
D
Sterk. Grote letter gebruiken

Slide 23 - Quizvraag

Wat is een allel?
A
Dit is een andere benaming voor een gen
B
Dit is een erfelijke ziekte
C
Dit is een mutatie in en geslachtschromosoom
D
Dit is een variant van een gen

Slide 24 - Quizvraag

Iemand gaat zijn haren verven. Verandert ze hierdoor haar genotype of fenotype
A
Fenotype
B
Genotype

Slide 25 - Quizvraag

Bij welke van deze kruisingen hebben alle nakomelingen hetzelfde genotype?
Maak de schema's in je schrift.
A
RR x rr
B
Rr x rr
C
RR x Rr
D
Rr x Rr

Slide 26 - Quizvraag

Huiswerk
Opdracht 1 t/m 5 
Behalve samenvattingsopdracht

Slide 27 - Tekstslide

Aan de slag!
Thema 3, basisstof 3
- Opdrachten 1 t/m 5
- Bladzijde 181 t/m 187
- In stilte 


Klaar?
Laten controleren
Nakijken
Leren voor SE


Slide 28 - Tekstslide

Lesafsluiting: leerdoel behaald?
Losse wenkbrauwen is een dominante eigenschap. Een vrouw met doorlopende wenkbrauwen krijgt een kind met een man die heterozygoot is voor deze eigenschap.
Hoeveel procent kans heeft het kind op het fenotype 'doorlopende wenkbrauwen'?
Schrijf alle tussenstappen op in je schrift:
P(arents) - G(eslachtcellen) -  Schema - Kans op genotypen - Kans op fenotypen - Conclusie (eindantwoord).
50% kans op dit fenotype.

Slide 29 - Tekstslide