Bs3, de evolutietheorie

 De evolutietheorie
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

 De evolutietheorie

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel:
  • Je kunt uitleggen wat de neodarwinistische evolutietheorie inhoudt.
  • Ontstaanstheorieën en evolutietheorieën 

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag
-Huiswerkcheck
-terugblik
-uitleg 1e deel bs 3
- samen inoefenen
- zelfstandig werken

Slide 3 - Tekstslide

Evolutie

Slide 4 - Woordweb

Evolutie
De geleidelijke ontwikkeling van het leven op aarde, van simpele naar complexere organismen

Slide 5 - Tekstslide

Evolutietheorieën

Gaan over het ontstaan, veranderen en/of verdwijnen van soorten 

Lamarck (1744-1829):
Eigenschappen veranderen tijdens leven individu. Veranderde eigenschap wordt doorgegeven   FOUT
Darwin (1809-1882):
On the origin of species (1859) --> de oorsprong van soorten:  evolutietheorie

Slide 6 - Tekstslide

Creationisme
Alle organismen zijn geschapen

Slide 7 - Tekstslide

Intelligent design
Combinatie van evolutie en schepping.

Complexe ontwikkelingen ontstaan door 'schepper'.

Slide 8 - Tekstslide

Neodarwinistische evolutietheorie  

= Evolutietheorie (Darwin) gecombineerd met de  kennis over erfelijkheid

DNA voor het eerst ontdekt in 1871 en de structuur pas ontdekt in 1953

Slide 9 - Tekstslide

Neodarwinistische evolutietheorie  

Gaat uit van: 

  1. Diversiteit in genotype
  2. Natuurlijke selectie
  3. Soortvorming door reproductieve isolatie


Slide 10 - Tekstslide

Hoe komt een grote variatie in genotype binnen een soort tot stand?
A
Mutatie
B
Door verandering in het fenotype
C
Recombinatie
D
Mutatie en recombinatie

Slide 11 - Quizvraag

Variatie in genotype
  • Mutatie: verandering in het DNA
  • Recombinatie: verdelen van de chromosomen bij meiose en bevruchting

Slide 12 - Tekstslide

Natuurlijke selectie
Individuen met een betere adaptatie (aanpassing) aan het milieu hebben een grotere overlevingskans.

Voor- of nadelige eigenschappen worden dus bepaald door het milieu.

Slide 13 - Tekstslide

Natuurlijke selectie

Slide 14 - Tekstslide

Natuurlijke selectie

Slide 15 - Tekstslide

Natuurlijke selectie

Slide 16 - Tekstslide

Survival of the fittest
De best aangepaste overleeft!
Individuen met een gunstig genotype overleven en krijgen meer nakomelingen.
Fitness:

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

De term 'survival of the fittest' ofwel het overleven van de sterksten.
Welk van de individuen wordt bedoeld met de sterksten?
A
De individuen die de meeste kracht kunnen leveren
B
De individuen die de meeste nakomelingen krijgen
C
De individuen die het langste leven
D
De individuen die het grootst zijn in omvang

Slide 19 - Quizvraag

Het veranderen van een soort
  • Niet alle individuen van dezelfde soort zijn gelijk (genetische variatie).
  • Die het beste passen in de omstandigheden en in het gebied hebben op dat moment meer overlevingskans.
  • Ook meer kans op voortplanting, dus om dit door te geven aan nakomelingen.
  • Na vele jaren zie je deze variant van de soort (bijna) alleen nog maar en zijn andere varianten (bijna) verdwenen).

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Door veel variatie in genotypen zijn er ook meer verschillende fenotypen.
A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Bij een diersoort komen veel variaties in genotypen voor. Wat is waar?
A
De soort heeft een grotere overlevingskans
B
Dit is een probleem bij verandering in de milieuomstandigheden
C
Een individu heeft een grotere overlevingskans
D
De variatie komt door ongeslachtelijke voortplanting

Slide 23 - Quizvraag

Evolutie
A
Theorie die uitgaat van variaties in genotypen, natuurlijke selectie en het ontstaan van nieuwe soorten
B
Ontwikkeling van het leven op aarde waarbij soorten ontstaan, veranderen of verdwijnen

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Video

Welke cel zal in oorsprong een mutatie gehad hebben
A
Een cel in de vinger
B
Een eicel of zaadcel
C
Een cel in de hand
D
Een cel in de foetus

Slide 26 - Quizvraag

Samen inoefenen/huiswerk
We maken samen opdracht 30 en 31

Zelfstandig werken: opdracht 29 t/m 34, 41, 42
compact: 32, 33, 34, 42
Dit is ook het huiswerk

Klaar kijk na met een nakijkboekje
Pak je leesboek of ga rustig iets voor jezelf doen

Slide 27 - Tekstslide