Hoofdstuk 1 deel 2

Hoofdstuk 1 - moeilijke woorden
Thema 7 (Geld)
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijs

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 1 - moeilijke woorden
Thema 7 (Geld)

Slide 1 - Tekstslide

De administratie -> het netjes verzamelen en bijhouden van gegevens, bijvoorbeeld van wat je met jouw geld doet. 

De belasting -> Het geld dat je aan de overheid betaalt. Je betaalt bijvoorbeeld belasting over jouw loon. 

Slide 2 - Tekstslide

contant -> met munt- en briefgeld. 

Financieel -> Dingen die te maken hebben met geld. 

De garantie -> Dat iets gratis gerepareerd wordt of dat je geld terugkrijgt als iets kapot is. 

Slide 3 - Tekstslide

Het inkomen -> Het geld dat je elke maand krijgt. bijvoorbeeld jouw loon of uitkering. 

Overmaken -> Geld overzetten van de ene bankrekening naar de andere.

de portemonnee -> Een tasje waar je jouw geld en pasjes in bewaart, zodat je het makkelijk mee kunt nemen 

Slide 4 - Tekstslide

De rekening -> Een papier waarop staat hoeveel je voor iets moet betalen 

De schuld -> Het geld dat je aan een persoon of bedrijf moet betalen, bijvoorbeeld omdat je het geleend hebt. 

Sparen -> Geld bewaren voor later 

Slide 5 - Tekstslide

De uitgave -> het bedrag dat je kwijt bent als je ergens voor moet betalen. 

De vaste lasten -> Het geld dat je elke maand opnieuw moet betalen 


Slide 6 - Tekstslide

De verzekering -> Een afspraak waarbij jij geld betaalt aan een bedrijf en het bedrijf jou geld betaalt als er iets vervelends gebeurt of als iets kapot gaat. 

Zelfstandig -> Iets zelf kunnen doen, zonder dat je er anderen bij nodig hebt. 

Slide 7 - Tekstslide

Omdat Marit geld heeft geleend, heeft ze een ____ bij de bank openstaan
A
verzekering
B
schuld
C
uitgave
D
garantie

Slide 8 - Quizvraag

In mijn nieuwe _____ kunnen veel meer pasjes.
A
administratie
B
overmaken
C
portemonnee
D
contant

Slide 9 - Quizvraag

In deze winkel kun je alleen ____ betalen
A
belasting
B
uitgave
C
sparen
D
contant

Slide 10 - Quizvraag

Anna moet nog geld aan mij ______ voor dat etentje
A
belasting
B
overmaken
C
vaste lasten
D
zelfstandig

Slide 11 - Quizvraag

Sinds ik ben verhuisd naar de Randstad, zijn mijn ______ erg hoog.
A
vaste lasten
B
sparen
C
inkomen
D
financieel

Slide 12 - Quizvraag

Mijn moeder laat haar _____ bijhouden door een boekhouder.
A
garantie
B
schuld
C
financieel
D
administratie

Slide 13 - Quizvraag

Betekenis: Heel makkelijk veel geld uitgeven
hand
een
in
gat
de
hebben

Slide 14 - Sleepvraag

betekenis: van alleen maar veel geld hebben, word je niet gelukkig. 
maakt
gelukkig
niet
geld

Slide 15 - Sleepvraag

Betekenis: Ik heb niet zoveel geld dat ik alles maar kan kopen.
de
groeit
geld
het
rug
me
op
niet

Slide 16 - Sleepvraag

betekenis: Iets voor weinig geld kopen.
een
iets
prikkie
voor
kopen

Slide 17 - Sleepvraag

betekenis: je mag gerust vragen stellen als je iets wilt weten. 
staat
vrij
vragen

Slide 18 - Sleepvraag