Les 1 introductie schrijven + werkwoordspelling

Welkom allemaal!
Opfrissen schrijven + werkwoordspelling
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Welkom allemaal!
Opfrissen schrijven + werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel deze week:


De regels van de werkwoordspelling worden opgefrist.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geef aan op de schaal:
ik vind werkwoordspelling lastig
(0 = makkelijk, 100 = heel moeilijk)
0100

Slide 3 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Maar wat is een werkwoord precies?

Een werkwoord is:
A
Een ander woord voor het onderwerp
B
Een doe-woord
C
Een woord dat aangeeft welk werk iemand doet
D
Een woord dat je weg kan laten uit een zin

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Schrijf zoveel mogelijk werkwoorden
binnen 30 seconden op.
timer
0:30

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordspelling kent veel termen, die je misschien al kent (of niet meer weet).
  • Stam
  • Sterke & zwakke werkwoorden
  • Persoonsvorm
  • Tegenwoordige & verleden tijd
  • Infinitief
  • Voltooid & onvoltooid deelwoord
  • Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord

Dit is wat je minimaal moet weten en correct moet kunnen spellen op 2F

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe zat het ook alweer?

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nu even oefenen...
Geef bij de volgende werkwoorden aan waar het op eindigt.
Let op! Het gaat om: tt, vt, vd, inf of bn's

Pagina 258. Nu Nederlands

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik geloof niets van wat je me daar vertel... (vertellen)

A
d
B
t
C
dt
D
dd

Slide 10 - Quizvraag

Deze zin heeft dus 2 persoonsvormen, daarom zo lastig
De reizigers werden overvallen en beroof... van al hun kostbaarheden.
A
d
B
t
C
dt
D
dd

Slide 11 - Quizvraag

Voltooid deelwoord -> STAM -en en niet ik-vorm
Doordat het op het perron zo toch...e, heeft ze waarschijnlijk kougevat. (tochten)
A
d
B
t
C
tt
D
dd

Slide 12 - Quizvraag

Dubbel t (omdat de stam al 1 t bevat)
De (aflassen) wedstrijd kwam ons goed uit.
A
aflaste
B
afgelaste
C
afgelastte
D
afgelast

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Makkie?
Ja, sowieso
Mweeeh
Was te doen
Ben de helft alweer vergeten
Pure paniek

Slide 14 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

De tegenwoordige tijd
- Als je een zin in de TT (tegenwoordige tijd) schrijft, schrijf je iets over het nu of in de toekomst. 
- Werkwoorden kan je vervoegen om het woord goed in een zin te laten passen. Dit doe je met: ik, jij, hij, wij, jullie, zij.

Voorbeeld: ik loop, jij loopt, hij loopt, wij lopen, jullie lopen, zij lopen. 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verleden tijd
De verleden tijd kan op 2 manieren worden gevormd:
 
- door achter de ik-vorm de(n) of te(n) te zetten bij klankvaste werkwoorden (zwakke werkwoorden) werk - werkte
- door klankverandering bij klankveranderende werkwoorden (sterke werkwoorden) loop - liep 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vervolg Verleden tijd
Meestal kun je wel horen of je in de verleden tijd de(n) of te(n) moet gebruiken. Lukt dat niet..? 

Gebruik dan: ' T EXKOFSCHIP

Regel van 't exkofschip: kijk naar de laatste letter van de stam. Als dat een x, t, k, f, s, ch of p is, schrijf je -te(n). Zo niet, -de(n) 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Goed of fout: een sterk werkwoord verandert van klank
A
Goed
B
Fout

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sterke werkwoorden = sterk genoeg om van klank te kunnen veranderen. Zwak zijn te zwak daarvoor.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf de VT goed: Toen zij klaar was,.... zij er slechts een paar (missen)

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
Door de zin in een andere tijd te zetten
B
Door een vraagzin van de zin te maken
C
Door ' t ex kofschip te gebruiken
D
Door de getalproef

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:
Vorig jaar zijn wij geslaagd voor ons diploma.
A
Wij
B
Geslaagd
C
Zijn
D
Vorig jaar

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je het 'T exkofschip?
A
Bij de verleden tijd en voltooid deelwoord
B
Als je in de VT niet hoort of je -te of -de schrijft
C
Als je het onderwerp zoekt
D
Om de PV te vinden

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg voltooid deelwoord, infinitief en vd als bijvoeglijk naamwoord
Als het werkwoord in een zin niet van tijd kan veranderen,  is het geen persoonsvorm. Welke werkwoordsvorm is het dan?
  • Voltooid deelwoord 
  • Infinitief
  • Vd als bijvoeglijk naamwoord

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voltooid deelwoord (vd)
Het voltooid deelwoord heeft een aantal kenmerken:
  • Het geeft aan dat iets voltooid is (het is klaar of voorbij)
  • Het kan niet van tijd veranderen
  • Meestal staat er een hulpwerkwoord bij (hebben, zijn of worden)
  • Veel voltooide deelwoorden beginnen met de voorvoegsels ge-, be-, of ver- 

Voorbeeld: Bram heeft gelachen.  
Heeft = hulpwerkwoord (en de persoonsvorm!)

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm in van 'opruimen':
Voor de eindinspectie, hebben wij de slaapzaal .........

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Infinitief (inf)
Als een werkwoord in de zin geen persoonsvorm en geen voltooid deelwoord is, maar wel op -en of-n eindigt, heb je waarschijnlijk te maken met een infinitief. De infinitief is het hele werkwoord.

Voorbeeld: wij willen vroeg vertrekken / wij wilden vroeg vertrekken. 'Vertrekken' kan niet van tijd veranderen en het is nog niet voltooid (anders vertrokken) dus is het een infinitief.
Tip: ik zal... kleuren, lopen, vertrekken, feliciteren enz...

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm in van 'patrouilleren':
Tijdens de POD zijn wij aan het ........................ door het gebied.

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Een zelfstandig naamwoord is een woord waar je de, het of een voor kunt zetten. Een werkwoord kan ook als bn gebruikt worden.

- Voorbeeld: Het geverfde huis, Het bedachte idee.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm in van: 'opeten'.
Het ........... broodje smaakte me niet zo goed.

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel behaald?
Ik kan werkwoorden correct spellen in elke vorm.
0100

Slide 31 - Poll

Deze slide heeft geen instructies