V2 Leesvaardigheid H32 en H33

Nederlands
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Herhalen Leesvaardigheid: functiewoorden, verbindingswoorden en verwijswoorden
  3. Huiswerk bespreken H32
  4. Oefenen onderwerp, hoofdgedachte en deelonderwerpen
  5. Start H33
  6. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Tekstslide

Lezen
10 minuten lezen

Slide 3 - Tekstslide

Doel van deze les
Voorkennis van leesvaardigheid ophalen
Belangrijkste onderdelen van een tekst herkennen; onderwerp, hoofdgedachte en deelonderwerpen

Slide 4 - Tekstslide

Huiswerk nakijken
Nakijken H32 opdr 1 t/m 4

Slide 5 - Tekstslide

Herhalen fuctiewoorden en verbindingswoordenH17 t/m H19

Slide 6 - Tekstslide

Wat is een functiewoord?
A
Een woord waarmee de functie van een alinea wordt omschreven.
B
Een woord met een belangrijke functie in een tekst.
C
Een woord dat aangeeft welke functie iemand heeft binnen een bepaald bedrijf of instelling.

Slide 7 - Quizvraag

timer
1:00
Geef een voorbeeld van een functiewoord

Slide 8 - Woordweb

Verbindingswoorden
A
Geven een signaal dat je moet opletten
B
Geven een signaal dat er een bepaald verband wordt aangegeven in de tekst.
C
Geven een signaal dat er belangrijke woorden komen
D
Geven een signaal dat er een belangrijk stuk tekst komt.

Slide 9 - Quizvraag

Waarmee geeft de schrijver Verbindingen aan?
A
Functiewoorden
B
Doewoorden
C
Verbindingswoorden
D
Verwijswoorden

Slide 10 - Quizvraag

timer
1:00
Geef een voorbeeld van een tekstverband/verbinding

Slide 11 - Woordweb

verbindingswoord 
       tijd
verbindingswoord  
conclusie
verbindingswoord
doel-middel
Intussen
Daarmee
Dus
Daarna
Tijdens 
Daartoe
Alles bij elkaargenomen

Slide 12 - Sleepvraag

Wat is het onderwerp van een tekst?

Slide 13 - Open vraag

Wat is het onderwerp van een tekst?

Het onderwerp van een tekst...
A
... vertelt in één woord of woordgroep waar de tekst over gaat.
B
... vertelt wat het belangrijkste van de tekst is.
C
... vertelt wat iemand ergens van vindt.
D
... vertelt wat waar of niet waar is.

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het onderwerp van de tekst?
A
geldverspilling
B
energieverspilling
C
het weggooien van eten
D
de Weggooitest

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het onderwerp van de tekst?
A
7-jarig jongetje
B
fietstocht op dinsdagochtend
C
jongen gewond
D
verkeerslicht kapot

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het onderwerp van de tekst?
Wat is het onderwerp van de tekst?
A
gevonden pootafdrukken van dino's
B
het Schotse eiland Skye
C
wetenschappers in Schotland

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een deelonderwerp?
A
een onderwerp van een hoofdstuk
B
een deel van het onderwerp
C
een tussenkopje
D
een onderwerp van de eerste alinea

Slide 18 - Quizvraag

Sleep naar de juiste plek
Deelonderwerpen
Onderwerp
Inleiding

Slide 19 - Sleepvraag

De hoofdgedachte is altijd...
A
een woord
B
een zin
C
een woord of een zin
D
een vraag

Slide 20 - Quizvraag


Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
Wat betekent het woord hoofdgedachte?
A
De belangrijkste zin van een alinea
B
Het onderwerp van de tekst.
C
Een uitspraak waar je het wel of niet mee eens bent.
D
Het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd in één zin.

Slide 21 - Quizvraag

Onderwerp en hoofdgedachte:
Wat kan géén hoofdgedachte zijn?
A
Kangoeroe huppelt door weiland op Texel
B
Honden troosten kinderen na aanslag in VS
C
Doden door stortbuien in China

Slide 22 - Quizvraag


Wat is de hoofdgedachte?
De hoofdgedachte = ?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.

Slide 23 - Quizvraag

Hoofd-en bijzaken
Lees eerst goed blz 134.
Daarna maak je opdr 1 tot en met 5.
Deze opdrachten zijn huiswerk voor de volgende les

Slide 24 - Tekstslide