Hoofdstuk 3 Werk en werkloosheid Quiz

Quiztijd en oefenen!
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Quiztijd en oefenen!

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De cao-lonen zijn in twaalf jaar niet zo hard gestegen als in 2020. Het gaat om een loonstijging van gemiddeld 3 procent.
De prijsstijging van goederen en diensten in Nederland was in 2020 gemiddeld 1,1 procent
Wat is juist?
A
Het reële inkomen stijgt met 1,1%. Het nominale inkomen stijgt met 3%.
B
Het reële inkomen daalt met 1,87%. Het nominale inkomen stijgt met 3%.
C
Het reële inkomen daalt met 1,1%. Het nominale inkomen stijgt met 3%.
D
Het reële inkomen stijgt met 1,87%. Het nominale inkomen stijgt met 3%.

Slide 2 - Quizvraag

103/101,1 * 100% = 101,87, dus 1,87 procent stijging van reële inkomen in 2020.
De cao-lonen zijn in twaalf jaar niet zo hard gestegen als in 2020. Het gaat om een loonstijging van gemiddeld 3 procent.
De prijsstijging in Nederland was in 2020 gemiddeld 1,1 procent. Maar wat gebeurde met de koopkracht vorige jaar?
A
De koopkracht daalde met 1,1%
B
De koopkracht daalde met 1,87%
C
De koopkracht steeg met 1,1%
D
De koopkracht steeg met 1,87%

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

als je prijscompensatie van je werkgever krijgt...
A
Gaat jouw koopkracht er op vooruit
B
Gaat jouw koopkracht er op achteruit
C
dan blijft je koopkracht hetzelfde
D
--

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Twee beweringen:

I Wanneer iemand promotie maakt en daardoor meer loon krijgt, heet dat een incidentele loonstijging.

II Als de lonen meer stijgen dan de inflatie, heet dat een initiële loonstijging.
A
Bewering I is juist, bewering II is onjuist
B
Beide bewerkingen onjuist
C
Beide bewerking juist
D
Bewering I is onjuist, bewering II is juist

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Loonkosten per product berekenen we ........
A
productie x arbeidsproductiviteit
B
loonkosten per werknemer/arbeidsproductiviteit
C
totale loonkosten/ productie
D
totale loonkosten/ aantal werknemers

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is arbeidsproductiviteit?

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De Bakery maakt biologische en ambachtelijke broodproducten.
Het bedrijf heeft 27 arbeidskrachten in de productie, 2 op de administratie, 5 in de verkoop en 1 algemeen directeur in loondienst. In 2019 zijn de gemiddelde loonkosten per werknemer € 29.000. In dat jaar zijn er in totaal 800.000 broodproducten geproduceerd.

a) Bereken de gemiddelde arbeidsproductiviteit in 2019.
b) Bereken de loonkosten per broodproduct in 2019.

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

In 2019: arbeidsproductiviteit = 22.857, loonkosten per product= € 1,27.
In 2020 stijgt de arbeidsproductiviteit met 3,4%. Het personeel heeft een salarisstijging gekregen, waardoor de loonkosten per product met 1,5% zijn gestegen.
Bereken de hoogte van de loonkosten per werknemer in 2020 (na de salarisstijging).

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Als de arbeidsproductiviteit in verhouding sneller stijgt dan de lonen, zullen de loonkosten per product
A
stijgen
B
dalen
C
gelijk blijven

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn
de mogelijke gevolgen
van een loonstijging
voor een bedrijf?
(Denk aan:
loonkosten per product,
concurrentiepositie,
werkgelegenheid,
arbeidsproductiviteit...)

Slide 11 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat is loonruimte?

Slide 12 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Er is ruimte voor loonstijgingen wanneer een bedrijf meer geld binnen krijgt. 
Dit kan doordat: 
  1. de prijzen zijn gestegen, 
  2. maar kan ook door een stijging van de arbeidsproductiviteit en dus een grotere verkoop.
Loonstijgingen die gelijk zijn aan de stijging van de arbeidsproductiviteit en de inflatie samen hebben geen invloed op de verhouding winst/loon.

De loonruimte geeft het totale percentage aan waarmee lonen kunnen stijgen waarbij de loon/winstverhouding gelijk blijft.



Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stel de (reële) arbeidsproductiviteit stijgt met 3% en de prijzen stijgen met 2%.
Wat is dan de loonruimte?
De formule voor de loonruimte is indexcijfer arbeidsproductiviteit * prijsindexcijfer/100
A
103*102/100=105,06, dus loonruimte is 5,06%
B
103/102*100=100,98, dus loonruimte is rond 1%.
C
102*103/100=105,06, dus loonruimte is 5,06%
D
103*102/100=105,06. dus loonruimte is 105,06%

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een kleine gemeente in de Alpen wil een nieuwe skigebied aanleggen als economische impuls voor de regio. Een slimme ondernemer begint alvast met de bouw van een groot hotel en de aanleg van een eigen skilift. De investeringen kunnen alleen worden terugverdiend als de gemeente het skigebied ontwikkelt. Welk begrip past hierbij?
A
Verzonken kosten
B
Berovingsprobleem
C
Principaal agent probleem
D
Zelfbinding

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Scholing is een investering in menselijk kapitaal.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke situatie wordt er een berovingsprobleem beschreven?
A
Philips investeert in Rosanna, een werknemer bij Philips, door middel van een cursus. Hierdoor kan Rosanna hogerop komen. Na een jaar neemt Rosanna ontslag.
B
Philips ontslaat Rosanna, een werknemer bij Philips, waardoor er bij Philips een personeelstekort ontstaat. Wel bespaart Philips op deze manier geld voor een nieuw project
C
Philips koopt een werknemer van het bedrijf Sony over.
D
Philips onderhandelt met Sony. Philips wil dat Sony nog een maand wacht met het uitbrengen van hun nieuwe televisie. Philips probeert een deal te sluiten door aan Sony geld te geven

Slide 17 - Quizvraag

De werknemer houdt in zekere zin zijn baas ‘onder schot’, er ontstaat een machtsprobleem, ook wel het berovingsprobleem genoemd. Deze situatie ontstaat als de ene partij meer investeert in de samenwerking dan de andere partij. Daarom besluiten werkgevers de scholing bijvoorbeeld aan te bieden nadat zij de werknemer voor langere tijd aan zich verbonden hebben. In het nieuwere contract kunnen boeteclausules staan: als iemand dan toch eerder het bedrijf zou verlaten moet hij een ‘boete’ betalen aan zijn baas.
Een werknemer van een bedrijf volgt een cursus voor het gebruiken van een computerprogramma dat speciaal voor dit bedrijf ontwikkeld is. De kennis die de werknemer opdoet kan alleen gebruikt worden als hij bij dit bedrijf in deze functie blijft werken.
A
Alle kosten, inclusief de tijd, die samenhangen met de cursus zijn verzonken kosten.
B
Alleen de gemaakte kosten voor de opleiding zijn verzonken kosten
C
Alleen de tijd besteed aan de opleiding zijn verzonken kosten

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Jurgen, Nick, Michel en Luuc gaan een avondje stappen. Luuc is verstandig en drinkt die avond 3 water en 3 cola. Jurgen, Nick en Michel minder verstandig en drinken die avond 3 bier en 3 tequila.
De drankjes van Nick, Michel en Jurgen zijn veel duurder dan de drankjes van Luuc. Toch besluit Luuc om de rekening te splitten. Welk begrip past hierbij?
A
Berovingsprobleem
B
Zelfbinding
C
Collectieve dwang
D
Sociale norm

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies