Schoolkrant maken les 2

Pak rustig je leesboek en begin met lezen.
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Pak rustig je leesboek en begin met lezen.

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
1. Lezen 
2. Uitleg werkwoordspelling en oefenen
3. Werken aan de schoolkrant in je groep: stappenplan inleveren!
4. Afsluiting 


Leerdoel
1. Je kunt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd correct spellen.
2. Aan het eind van de les heb je met je groep het stappenplan ingevuld. 

Slide 2 - Tekstslide

Noteer van de nieuwskoppen de werkwoorden in je schrift.
1. Max verstappen wint de Grand Prix van Spanje.

2. Platte kar met voetbalteam kanteld: 20 gewonden.

3. Morgenmiddag word het lokaal 22 graden en valt er zo nu en dan een bui.

4. Miedema verbaasdt wereldtop en blijft bij Arsenal.

Slide 3 - Tekstslide

Dit zijn alle werkwoorden
1. Max verstappen wint de Grand Prix van Spanje.

2. Platte kar met voetbalteam kanteld: 20 gewonden.

3. Morgenmiddag word het lokaal 22 graden en valt er zo nu en dan een bui.

4. Miedema verbaasdt wereldtop en blijft bij Arsenal.

Slide 4 - Tekstslide

Welke werkwoorden zijn niet correct gespeld? Noteer ze en probeer ze meteen te verbeteren!
1. Max verstappen wint de Grand Prix van Spanje.

2. Platte kar met voetbalteam kanteld: 20 gewonden.

3. Morgenmiddag word het lokaal 22 graden en valt er zo nu en dan een bui.

4. Miedema verbaasdt wereldtop en blijft bij Arsenal.

Slide 5 - Tekstslide

Antwoorden
1. Max verstappen wint de Grand Prix van Spanje.

2. Platte kar met voetbalteam kanteld kantelt: 20 gewonden.

3. Morgenmiddag word wordt het lokaal 22 graden en valt er zo nu en dan een bui.

4. Miedema verbaasdt verbaast wereldtop en blijft bij Arsenal.

Slide 6 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
ik-vorm                              ik-vorm + t

ik loop                                jij/je loopt                 loop je/jij?                 Let op: loopt je zus?
ik word                              jij/je wordt                word je/jij                  Let op: wordt je buurman 30?
ik lach                                 jij/je lacht                lach je/jij?                  Let op:  lacht je broertje om jou?
ik mis                                  jij/je mist                 mis je/jij?                    Let op: mist de keeper de bal?
                                             hij/zij/ze/het/u


Truc: lopen

Slide 7 - Tekstslide

Aan de slag
1. Maak opdracht 1 en 2 op blz. 260.

Klaar? Vul de lege werkwoorden in van de onderstaande zinnen:

Slide 8 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 1
  1. Youri wint een medaille.
  2. Beleeft Eva een avontuur?
  3. Ik blijf nog even hier.
  4. Straks blaast Tim een ballon op.
  5.  Vera vervangt het kapotte lampje.
  6. Houd jij van spannende films?

Slide 9 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 2
  1. buig - buigt - buigen
  2. drink - drinkt - drinken
  3. graaf - graaft - graven
  4. reis - reist - reizen
  5. verbind - verbindt - verbinden
  6. word - wordt - worden 

Slide 10 - Tekstslide

Aan de slag
Bladzijde 4/5 plan van aanpak invullen en inleveren. 

Aan het eind van de les lever je dit bij mij in. 

Slide 11 - Tekstslide

Volgende les
1. Lezen

2. Uitleg werkwoordspelling verleden tijd en oefenen.

3. Tijd voor jullie schoolkrant.

Slide 12 - Tekstslide

Verschil tussen ik-vorm en stam van het werkwoord
  • De stam van het werkwoord is het hele werkwoord -en.
  • Bijvoorbeeld: verven = verv

  • De ik-vorm is het werkwoord correct geschreven vanuit de ik.
  • Bijvoorbeeld: ik verf 

Slide 13 - Tekstslide

Meer lessen zoals deze