In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Zinsdelen:
Herhaling tot en met bijwoordelijke bepaling
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoelen
* Ik weet hoe ik de zin in zinsdelen moet verdelen.
* Ik oefen met het benoemen van de zinsdelen: pv, wg, ow, lv, mv en bwb.
Slide 2 - Tekstslide
Zet zinsdeelstreepjes:
De buurvrouw heeft alle kinderen haar oude Donald Duckjes gegeven.
Klaar? Benoem pv, wg, ow, lv, mv, bwb
Let op: lv en mv staan niet altijd in de zin
Slide 3 - Tekstslide
Zet zinsdeelstreepjes:
Deze week legt de docent de klas het werkwoordelijk gezegde uit.
Klaar? Benoem pv, wg, ow, lv, mv, bwb
Let op: lv en mv staan niet altijd in de zin
Slide 4 - Tekstslide
Zet zinsdeelstreepjes:
Neem jij voor mij volgende week vanwege de training het door jou geleende shirt mee?
Klaar? Benoem pv, wg, ow, lv, mv, bwb
Let op: lv en mv staan niet altijd in de zin
Slide 5 - Tekstslide
Zet zinsdeelstreepjes:
Tijdens de les zijn de meeste kinderen uit de klas goed aan het werk.
Klaar? Benoem pv, wg, ow, lv, mv, bwb
Let op: lv en mv staan niet altijd in de zin
Slide 6 - Tekstslide
De woorden in grote letters vormen samen één compleet zinsdeel? 'Mijn vader bakt DE LEKKERSTE APPELTAARTEN van de wereld.'
A
Juist
B
Onjuist
Slide 7 - Quizvraag
'Vandaag maak ik eindelijk mijn presentatie af.'
In deze zin is 'maak' het werkwoordelijk gezegde.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 8 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
gekeken.
Het werkwoordelijk gezegde
We
hebben
vanavond
een serie
Slide 9 - Sleepvraag
Wat is het lijdend voorwerp?
altijd
Het lijdend voorwerp
Waar
zet
jij
jouw racefiets
neer?
Slide 10 - Sleepvraag
Welke uitspraak over het meewerkend voorwerp is juist?
A
Het LV begint altijd met een voorzetsel
B
Het lijdend voorwerp van een zin is altijd een levend wezen: een mens of een dier.
C
Het lijdend voorwerp van een zin kun je vinden met de vraag
‘Wat (of Wie) +WG + onderwerp?’
D
In elke zin komt een lijdend voorwerp voor.
Slide 11 - Quizvraag
Aan de slag!
>> Maak H5 Meewerkend voorwerp -
opdracht 1
Let op: werk in twee schermen, zodat je zinsdeelstreepjes kunt zetten - VERPLICHT
Klaar?
Maak ook opdracht 2
•Ik ga direct aan het werk en blijf aan het werk.
•Als ik een vraag heb, stel ik die FLUISTEREND aan mijn docent.
Slide 12 - Tekstslide
Noteer de persoonsvorm (pv), het werkwoordelijk gezegde (wg), het onderwerp (ow), het lijdend voorwerp (lv) en het meewerkend voorwerp van de volgende zin:
Mag ik u een kopje thee met een koekje aanbieden?
Slide 13 - Open vraag
Zie jij nog (een) bijwoordelijke bepaling(en)? Noteer deze.
Mag ik u bij mij thuis in de ochtend een kopje thee met een koekje aanbieden?
Slide 14 - Open vraag
Noteer de persoonsvorm (pv), het werkwoordelijk gezegde (wg), het onderwerp (ow), het lijdend voorwerp (lv) en het meewerkend voorwerp van de volgende zin: De leraar deelde via leerlingbespreking.nl behoorlijk wat complimentjes uit aan de leerlingen van deze klas.
Slide 15 - Open vraag
Zie jij nog (een) bijwoordelijke bepaling(en)? Noteer deze.
De leraar deelde via leerlingbespreking.nl behoorlijk wat complimentjes uit aan de leerlingen van deze klas.
Slide 16 - Open vraag
Noteer de persoonsvorm (pv), het werkwoordelijk gezegde (wg), het onderwerp (ow), het lijdend voorwerp (lv) en het meewerkend voorwerp van de volgende zin:
Helaas zal Jinthe haar verjaardagsfeest voorlopig moeten uitstellen.
Slide 17 - Open vraag
Zie jij nog (een) bijwoordelijke bepaling(en)? Noteer deze.
Helaas zal Jinthe haar verjaardagsfeest voorlopig moeten uitstellen.
Slide 18 - Open vraag
Noteer de persoonsvorm (pv), het werkwoordelijk gezegde (wg), het onderwerp (ow), het lijdend voorwerp (lv) en het meewerkend voorwerp van de volgende zin: De storm leverde de buurt behoorlijk wat schade op.
Slide 19 - Open vraag
Zie jij nog (een) bijwoordelijke bepaling(en)? Noteer deze. De storm leverde de buurt behoorlijk wat schade op.
Slide 20 - Open vraag
Het lijdend voorwerp
Naast de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow) en het werkwoordelijk gezegde (wg) kan een zin een lijdend voorwerp (lv) bevatten.
LET OP: Niet in elke zin zit een lijdend voorwerp!
Het lijdend voorwerp kun je vinden door de vraag: 'Wat/wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?' te stellen.
Slide 21 - Tekstslide
Het lijdend voorwerp
Hoe vind je het lijdend voorwerp?
Je zoekt de persoonsvorm.
Vervolgens zoek je het onderwerp (Wie/Wat + pv?)
Je noteert het werkwoordelijk gezegde
-> Stel de vraag: Wat/wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
Het antwoord op deze vraag is het lijdend voorwerp.
Slide 22 - Tekstslide
H3 Grammatica Zinsdelen - Het lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp kun je dus vinden door de vraag: 'Wat/wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?'
Let op: het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (aan, achter, bij in, langs, met, naast, onder, op, over, voor enz.)
Slide 23 - Tekstslide
Het meewerkend voorwerp
Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
Je zoekt de persoonsvorm.
Vervolgens zoek je het onderwerp (Wie/Wat + pv?)
Je noteert het werkwoordelijk gezegde
Je zoek het lijdend voorwerp
-> Stel de vraag: Aan/ voor wat/wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
Het antwoord op deze vraag is het meewerkend voorwerp.
Slide 24 - Tekstslide
Wat is het lijdend voorwerp?
gekeken.
Het lijdend voorwerp
We
hebben
vanavond
een serie
Slide 25 - Sleepvraag
Welke uitspraak over het lijdend voorwerp is juist?
A
Het LV begint altijd met een voorzetsel
B
Het lijdend voorwerp van een zin is altijd een levend wezen: een mens of een dier.
C
Het lijdend voorwerp van een zin kun je vinden met de vraag
‘Wat (of Wie) +WG + onderwerp?’