reductiedeling + (kruisingsvraagstukken)

Welkom
Ga rustig zitten en pak je boek van 3VMBO Deel A.

1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 43 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Ga rustig zitten en pak je boek van 3VMBO Deel A.

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les?
Wat weet je nog?

Slide 2 - Tekstslide

Deze les
Belangrijke begrippen:
- homozygoot, heterozygoot
-dominant, recessief, intermediair
-
kruisingsvraagstukken

Slide 3 - Tekstslide

Planning
- Klassikale herhaling: meiose en mitose
- uitleg
- Klassikale oefenvragen
- Maken toetsopdrachten via biologiepagina of werkboekopdrachten

Slide 4 - Tekstslide

Chromosomen 23 paar

Slide 5 - Tekstslide

DNA zit in de celkern
en is meestal niet opgerold: losse draden

Slide 6 - Tekstslide

Wanneer wel opgerold?

Slide 7 - Tekstslide

Gewone celdeling= mitose
De cel splitst zich. De chomosomen worden gekopiëerd. 
Beide dochtercellen hebben dezelfde chromosomen

Slide 8 - Tekstslide

Chromosomen met informatie over hetzelfde onderdeel vormen een paar
Ze zijn dus niet hetzelfde!
Maar bevatten informatie over dezelfde dingen.

1 van papa
1 van mama

Slide 9 - Tekstslide

De celkern van de zaadcel en de celkern van de eicel smelten samen
Beide bevatten 23 chromosomen.

Deze vormen paren.
1 van man, 1 van vrouw = 1 paar

kind heeft 46 chromosomen

Slide 10 - Tekstslide

De geslachtscellen hebben dus maar de helft van het aantal chromosomen!!!

Slide 11 - Tekstslide

van ieder paar 1

Slide 12 - Tekstslide

aantekening
Het ontstaan van eicellen en zaadcellen verloopt door reductiedeling, ook wel meiose genoemd.
Tijdens de meiose worden de paren gesplitst.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

0

Slide 16 - Video

homozygoot
Per eigenschap heb je 2x informatie.
Deze kan gelijk zijn. 
Dan ben je homozygoot voor deze eigenschap


Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeld
Voor een eigenschap heb je 2 varianten: Gen A of gen a

Als je homozygoot bent voor deze eigenschap heb je dus als genotype:
- of AA
- of aa

Slide 18 - Tekstslide

Heterozygoot
Je kunt ook van beide ouders een verschillend gen erven.
Je bent dan heterozygoot voor deze eigenschap.

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld
Voor een eigenschap heb je gen A of gen a.

Als heterozygoot heb je dan als genotype:  Aa

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Checkvraag:
Een gen heeft 2 varianten: R en r

- Schrijf het genotype op van een homozygoot
- Schrijf het genotype op van een heterozygoot

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Welke kleur haar (fenotype)?

Slide 24 - Tekstslide

Welke kleur haar(fenotype)?

Slide 25 - Tekstslide

Dominant of Recessief
B  =  zwart haar = dominant
b = blond haar = recessief

Wanneer iemand het dominante gen B heeft, 
zal deze persoon zwart haar hebben.
Ook als hij heterozygoot (Bb) is. 
Het gen voor zwart haar is Dominant.

Slide 26 - Tekstslide

Welke kleur haar( fenotype)?

Slide 27 - Tekstslide

Checkvraag
Bij cavia's is kort haar (R) dominant over lang haar (r)

-Wat is het genotype van een cavia met lang haar?
-Welke genotypes kan een cavia met kort haar hebben?

Slide 28 - Tekstslide

rr
Rr of RR

Slide 29 - Tekstslide

Kruising! Volgende les!

Slide 30 - Tekstslide

Hoe zien de jonkies eruit? 
Stap 1: de genotypes opschrijven

- Stel de kortharige cavia is heterozygoot.

P =    Genotype x  Genotype



Slide 31 - Tekstslide

Hoe zien de jonkies eruit?
Stap 1


P=      Rr   x rr

Slide 32 - Tekstslide

Stap 2: welke geslachtscellen kunnen ze maken?

Rr                        x                          rr
R of r                                              r


Slide 33 - Tekstslide

Stap 3: kruisingsschema

Slide 34 - Tekstslide

Stap 4: conclusies
Jonkies worden F1 genoemd.
Je schrijft op wat de verhouding is in het fenotype  van de jongen

Slide 35 - Tekstslide

De jongen: F1
F1           1/2 kortharig    en    1/2 langharig


           verhouding:  Kort  1 : 1 lang          

Slide 36 - Tekstslide

Aantekening:
Stap 1: genotype x genotype
Stap 2: welke geslachtscellen kunnen ze maken
Stap 3: kruisingsschema met mogelijke geslachtscellen
Stap 4: conclusie voor F1

Slide 37 - Tekstslide

Intermediair
Wanneer geen van beide dominant is. Het fenotype is een mengvorm van beide.

Bijvoorbeeld blauwe ogen+ bruine ogen = groene ogen.

Andere schrijfwijze:
Ba + Br = BaBr

Slide 38 - Tekstslide

Oefenvraag 1
Joost is drager voor het gen van een erfelijke ziekte. Hij is getrouwd met een vrouw die zelf ook drager is. Hoe groot is de kans dat zij een ziek kind zullen krijgen?

Slide 39 - Tekstslide

Oefenvraag 2
Bij mensen is het gen voor bruine ogen dominant over het gen van blauwe ogen. De vader van Juul en Jacques heeft blauwe ogen. Moeder heeft bruine ogen. Juul heeft blauwe ogen.

Hoe groot is de kans dat Jacques bruine ogen heeft?

Slide 40 - Tekstslide

Oefenvraag 3
Het gen voor kleurenblindheid is een recessief gen op het X chromosoom. 

a) Leg uit waarom jongens meer kans hebben op kleurenblindheid
b) Davids moeder is kleurenblind. Hoe groot is de kans dat hij zelf ook kleurenblind is?

Slide 41 - Tekstslide

Oefenvraag 4
De bloemen van het leeuwenbekje  komen voor in paars (ApAp),
wit (AwAw) en de intermediaire kleur roze: (ApAw).
Een paars en een roze leeuwenbekje worden gekruisd. Wat is de verhouding van de nakomelingen?

Slide 42 - Tekstslide

Aan de slag!
Oefentoets via biologiepagina

Slide 43 - Tekstslide