Taalverzorging 1.6 Werkwoordspelling Engelse werkwoorden (1)

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Je herhaalt werkwoordspelling:
  • Je spelt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd correct.
  • Je spelt de persoonsvorm in de verleden tijd juist.
  • Je spelt de persoonsvorm in de voltooide tijd juist.
  • In de afrondingsweek krijg je de TOETS WERKWOORDSPELLING

Nieuwe theorie
Oefenen met de nieuwe theorie: Taalverzorging 1.6 Engelse werkwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Herhalen - de beste manier van leren
Leren leren

Slide 3 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
A
hij bediend
B
hij bedient
C
hij bediendt

Slide 4 - Quizvraag

TEGENWOORDIGE TJD
........... jij later automonteur? (worden)
A
Wordt
B
Wort
C
Word

Slide 5 - Quizvraag

TEGENWOORDIGE TJD
Jij ...... nooit het goede antwoord.
(raden)
A
raadt
B
raad
C
raat
D
raadde

Slide 6 - Quizvraag

TEGENWOORDIGE TJD

....... je mond! (houden)
A
Houd
B
Houdt

Slide 7 - Quizvraag

TEGENWOORDIGE TJD

....... gerust, niet bang zijn!
A
Ben
B
Is
C
Wees
D
Zijn

Slide 8 - Quizvraag

Gebiedende wijs enkelvoud/meervoud

Het werkwoord "wees" is een gebiedende wijs van het werkwoord "zijn" en wordt gebruikt in de tweede persoon enkelvoud of meervoud. 

Het wordt vooral gebruikt om een aansporing, advies of bevel uit te drukken. 
1. Enkelvoud: Je spreekt één persoon aan.
Wees rustig!
Wees aardig tegen anderen!
Meervoud: Je spreekt meerdere personen aan (al dan niet expliciet).
Wees op tijd, mensen!
Wees waakzaam, jullie!
2. Veelvoorkomende combinaties
Wees niet bang.
Wees stil.
Wees welkom!
Wees trots op jezelf.
3. Ontkenning
Gebruik "niet" om de instructie te ontkennen:
Wees niet te streng.
Wees niet ongeduldig.
4. Subtielere contexten

Slide 9 - Tekstslide

VERLEDEN TIJD


De chirurg ......... hem meteen. (opereren)
A
opererde
B
opereerde
C
geopererde
D
geopereerde

Slide 10 - Quizvraag

VERLEDEN TIJD

Hij ......... door het huis op krukken. (strompelen)
A
strompelte
B
strompelde
C
gestrompelte
D
gestrompelde

Slide 11 - Quizvraag

VERLEDEN TIJD


De chirurg ....... hem om te stoppen met voetballen. (adviseren)
A
adviseerte
B
adviserte
C
adviseerde
D
adviserde

Slide 12 - Quizvraag

VOLTOOIDE TIJD

De kippen hebben deze week nog weinig eieren ..... (leggen)
A
gelegt
B
gelegd
C
geleggen
D
geligd

Slide 13 - Quizvraag

VOLTOOIDE TIJD

Hebben jullie de tuin van opa al .....? (spitten)
A
gespit
B
gespid

Slide 14 - Quizvraag

VOLTOOIDE TIJD

De minister heeft nog niets ...... (beslissen)

Slide 15 - Open vraag

VOLTOOIDE TIJD

Hij heeft mij om hulp ....... (vragen)

Slide 16 - Open vraag

Nieuwe theorie:

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

ENGELSE WERKWOORDEN

Hij ....... zijn sprong perfect. (timen, vt)

A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 23 - Quizvraag

ENGELSE WERKWOORDEN

Ik ... naar school om op tijd voor de les te kunnen zijn. (racen, vt)
A
raceten
B
racetten
C
raceden
D
racete

Slide 24 - Quizvraag

ENGELSE WERKWOORDEN

Mijn vriend ... altijd in de halfpipe in Zandvoort. (skaten, tt)
A
skatet
B
skate
C
skated
D
skat

Slide 25 - Quizvraag

ENGELSE WERKWOORDEN

Hij ....... tijdens de coronacrisis iedere dag een rondje om het park. (joggen, tt)
A
joggt
B
jogt
C
jogged
D
joget

Slide 26 - Quizvraag

ENGELSE WERKWOORDEN

Hij ....... na het behalen van zijn studie al zijn werkstukken van zijn computer. (deleten, tt)
A
deletet
B
delet
C
delete

Slide 27 - Quizvraag

Hij ... (barbecueën, vt) de hele zomer op zijn kleine balkon.
A
barbecude
B
barbecuede
C
barbecuedde
D
barbecudde

Slide 28 - Quizvraag

Aan de slag!

Slide 29 - Tekstslide