2023_week47_1mh_voorbereiding SO+LOGO

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Du hast 3 min für:

Je hebt 3 min om: 

• jas uit


• mobiel in je tas staat op stil
• laptop gesloten op tafel
• boek/schrift/pen op tafel

Als de timer gestopt is zie ik iedereen de tekst echte Freunde te lezen op blz. 34

BLZ. 34 

Was machen wir heute?

• Lesen
• Wörter abfragen
• Wiederholung Grammatik A und B
• Quiz
• LOGO?
• Abschluss/ Hausaufgaben

Am Ende der Stunde........

-kan je door het maken van opdrachten de persoonlijke voornaamwoorden in het Duits benoemen en welke uitgangen er bij de persoonlijke voornaamwoorden horen als je uitgaat van de basisregel.

-kan je door het maken van de opdrachten en de quiz minimaal 3 vraagwoorden benoemen.

Vraagwoorden en hoofdletters

Hoe vertaal je het persoonlijk voornaamwoord in het Duits en welke uitgangen horen bij de basisregel?

ik

jij

hij/zij (ev)/het

wij

jullie

zij (mv)

u

•  ich
• du
• er/sie/es

• wir
• ihr
• sie
• Sie

• +e
• +st
• +t

• +en
• +t
• +en
• +en

blz.36

De stam van een werkwoord in het Duits is?

1. de ik-vorm (ich)
2. het hele werkwoord
3. het hele werkwoord min -n
4. het hele werkwoord min -en

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

st

t

en

t

en

e

Welke uitgang krijgt -du als de stam van het werkwoord op een s-klank eindigt?

st

t

en

e

Wat is de juiste uitgang van het werkwoord spielen in de volgende zin:

.................... du fußball?

1. spiel
2. spielt
3. spielst
4. spielen

Wat is de juiste uitgang van het werkwoord suchen in de volgende zin:

Ich ..........................einen Supermarkt.

1. suche
2. sucht
3. suchen
4. such

Wat is de juiste uitgang van het werkwoord heißen in de volgende zin:

Mein Bruder ...................... Johan.

1. heißt
2. heiße
3. heißen
4. heiß

Wat is de juiste uitgang van het werkwoord kochen in de volgende zin?

Frau Müller, was..................Sie heute Abend?

1. kocht
2. kochen
3. kochst
4. koche

Wat is de juiste uitgang van het werkwoord machen in de volgende zin?

Was....................ihr am Samstagabend?

1. machen
2. mache
3. macht
4. mach

• Was...?
  
• Wann...?
• Wer...?
• Wo...?
• Wie...?
• Woher...? 

• Wat...?
• Wanneer...?
• Wie...?
• Waar...?
• Hoe...?
• Waar...vandaan? 

Was

wann

Wer

Wo

Wie

Woher

Wat

Waar

Wanneer

Hoe

Wie

Waar...vandaan.

_________ ist das? Das ist meine Schwester.

1. Wo
2. Wer
3. Was
4. Woher

_______ steht Janneke? Sie steht neben Hannah.

1. Warum
2. Wo
3. Wer
4. Wie

Britt, .....................kommst du? Ich komme aus Amsterdam.

1. Woher
2. Wie
3. Wo
4. Wann

_______hat Janneke in der Hand?
Ein Buch!

1. Warum
2. Wie
3. Wo
4. Was

_______ machst du morgen, Janneke?
Ich gehe in die Schule.

1. Wann
2. Woher
3. Warum
4. Was

Hausaufgaben

Lernen für die Prüfung nächste Woche.

Abschluss

Niet inpakken - luisteren - ik sluit de les af

• na mijn startsignaal: inpakken
• zitten blijven tot de bel gaat- stil


• dan: klaar :)