Imperativo, de gebiedende wijs (28-4)

¡Bienvenidos a la clase de español!
   ¿Qué día es hoy?
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

¡Bienvenidos a la clase de español!
   ¿Qué día es hoy?

Slide 1 - Tekstslide

¿Qué hacemos hoy?
  • ¿Qué hemos hecho? 


  • ¡A trabajar!


  • Fin de la clase








  • Objetivo (5)
  • El imperativo (15)
  • Quiz (15)
  • Evaluación (5)

Slide 2 - Tekstslide

¿Qué hemos hecho? 
Wanneer je gebruik je ser of estar? 

Slide 3 - Tekstslide

  • a: es
  • b: es 
  • c: son
  • d: es
  • e: es
  • f: es, soy 
  • g: es
  • h: sois
  • i: son
  • l: es, es
  • k: es
  • l: son
  • m: es
  • n: son
  • a: estoy, está
  • b: está
  • c: está
  • d: estoy
  • e: están
  • f: está 
  • g: está
  • h: está
  • i: estamos
  • j: está
  • k: está
  • l: están

Slide 4 - Tekstslide

  • a: es
  • b: es
  • c: son, está
  • d: es, es, está
  • e: está, es
  • f: están
  • g: somos, somos
  • h: estoy
  • i: estáis
  • j: estamos
  • k: está, son
  • l: es
  • m: está
  • n: es, está, está

Slide 5 - Tekstslide

Objetivo

Slide 6 - Tekstslide

Imperativo - de gebiedende wijs
Waarvoor wordt de imperativo gebruikt? 
De imperativo, of gebiedendewijs, wordt gebruikt om een opdracht of aanwijzing te geven. 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Imperativo

Slide 9 - Tekstslide

Imperativo

Slide 10 - Tekstslide

Imperativo

Slide 11 - Tekstslide

Imperativo

Slide 12 - Tekstslide

Imperativo

Slide 13 - Tekstslide

Welke onregelmatige werkwoorden zijn er in de imperativo?

Slide 14 - Tekstslide

  • decir = zeggen
  • hacer = doen
  • poner = leggen
  • salir = wegggaan
  • venir = komen
  • ver = zien
  • dar = geven
  • tener = hebben
  • estar = zijn (zich bevinden)
  • ir = gaan
  • ser = zijn
  • oír = horen

Slide 15 - Tekstslide

Hebben jullie goed opgelet?

Beantwoord de volgende vragen met LessonUp!

Slide 16 - Tekstslide

Kies de juiste vorm van de imperativo:

____________(girar, tú) a la derecha.
A
gires
B
gira
C
giro
D
gire

Slide 17 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van de imperativo:

____________(coger, vosotros) el metro
A
coges
B
coga
C
cogéis
D
coged

Slide 18 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in van de imperativo:

___________(girar, usted) a la izquierda.

Slide 19 - Open vraag

Vul de juiste vorm in van de imperativo:
Si están enfermos,_____(beber, ustedes) mucha agua.

Slide 20 - Open vraag

Vul de juiste vorm in van de imperativo:

__________(decir, tú) dónde está el supermercado.
.

Slide 21 - Open vraag

¿Tiempo libre? 
Kies 10 werkwoorden die horen bij tarea 7 
"de werkwoorden en hun betekenis." 

Vervoeg deze werkwoorden met de imperativo in de vorm van: jij (tú), u (usted), jullie (vosotros) en U (ustedes). 

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Wat ik nog moeilijk vind is...
Wat ik vandaag heb geleerd is...
Wat ik al goed kan is...
Wat ik met de lesstof kan doen is...
Mijn leerdoel van deze les was...




Slide 24 - Woordweb

¿Qué tal la clase?
A
muy bien
B
bien
C
regular
D
mal

Slide 25 - Quizvraag

Fin de la clase...



Próxima clase:
¿Qué? Imperativo 

¿Preparar? Kies 10 werkwoorden die horen bij tarea 7 en vervoeg deze in de imperativo vorm van:  tú, usted, vosotros en ustedes. 

Slide 26 - Tekstslide