grootheden en eenheden les 0 nov 2023

1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Telefoons inleveren

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 
  • Je leert de betekenis van getallen in je dagelijkse omgeving
  • Je herkent een grootheid en gebruikt een passende eenheid om de waarde uit te drukken.
  • Je leert lengtematen omrekenen
  • Je kent de verschillende lengtematen

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Introductie

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitwerking Docent

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar gebruiken we getallen voor?

Slide 9 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Introductie

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitwerking Docent

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • De 11 achter Dordrecht geeft het aantal kilometer tot Dordrecht aan.
  • De 15 bij A15 stelt het wegnummer voor.
  • Ook de 31 van E31 is een wegnummer.
Datum
Bedrag

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.1 Getallen

6987167243805431
grootste getal
98805431
Schrijf de cijfers over.
Streep 8 van de 16 cijfers weg en maak een zo groot mogelijk getal zonder de cijfers te verplaatsen.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.1 Getallen

6987167243805431


Wanneer je acht cijfers wegstreept is dit het grootste getal.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.1 Getallen, grootheden en eenheden

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.1 Getallen, grootheden en eenheden

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.1 Getallen, grootheden en eenheden

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel geld heb je nu?
+
+
+
A
10 euro
B
100 euro
C
1 euro
D
10 cent

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel geld
ligt
hier ongeveer?
A
Ongeveer €5
B
Minder dan €5
C
Meer dan €10
D
Minder dan €10

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1.1 Getallen, grootheden en eenheden

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De meetinstrument van gewicht is
A
klok
B
meetlint
C
weegschaal
D
horloge

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het gewicht van een olifant is ongeveer:
A
4 ton
B
400 hg
C
400.000 kg
D
4.000 kg

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Gewicht is een
A
grootheid
B
eenheid

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.1 Getallen, grootheden en eenheden

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Liter is een ....
A
eenheid
B
grootheid

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een liter is.......
A
1000ml
B
100ml
C
10ml
D
1ml

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een liter is een inhoudseenheid.
Wat is gelijk aan een liter?
A
ml
B
dm
C
cc
D
dm³

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1.1 Getallen, grootheden en eenheden

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat een een grootheid van tijd?

Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

1.1 Getallen, grootheden en eenheden
Vul het schema in met de grootheden en eenheden

De grootheid is al ingevuld
jij vult de eenheid en het instrument in.

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.1 Getallen, grootheden en eenheden

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lengte

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lengte 
  • 10000 decimeter = 1 : 10 :10 = 100 decameter (2 stappen dus 2 nullen eraf)
  • 250 centimeter = 250 : 10 : 10 : 10 : 10 : 10 = 0,0025 km ( 5 stappen dus 5 nullen eraf)
  • 100 centimeter = 100 : 10 : 10 = 1 meter (2 stappen dus 2 nullen eraf)

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

lengte

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De eenheid van lengte is ............
A
vierkante meter (m(2))
B
kubieke meter (m(3))
C
meter (m)
D
geen van allen

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe lang is jouw buurman/buurvrouw?
(meet met de centimeter)

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Lengte en omtrek
Bij het meten van breedte, dikte, diepte, hoogte en afstand bepaal je de lengte.

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lengte en omtrek
  • De eenheid van lengte is de meter.
  • De omtrek van een figuur is de lengte die je om een figuur heen meet
Omtrek is 100+50+100+50=300 meter
Hoe groot is de omtrek van dit voetbalveld?

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1

Slide 43 - Video

Deze slide heeft geen instructies

00:27
Bij de omtrek van een rechthoek tel je de lengte van alle zijden bij elkaar op.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Met welke som reken je de omtrek van deze rechthoek uit?
A
9 + 3 + 9 + 3 =
B
2 x 9 + 2 x 3 =
C
18 + 6 =
D
2 x 3 + 2 x 9 =

Slide 45 - Quizvraag

Met alle sommen bereken je het goede antwoord!
Wat betekent omtrek?
A
Lengte x breedte
B
Een gewicht
C
Dat is een lengtemaat.
D
Je meet alle zijde en die tel je bij elkaar op.

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de omtrek?
A
24
B
30
C
6
D
18

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel meter is 6 kilometer?

Elke stap van groot naar klein is 1 nul erbij (dus x10).
Elke stap van klein naar groot is 1 nul eraf (dus : 10)
A
60
B
600
C
6000
D
60000

Slide 48 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

20 hm = .....................

Elke stap van groot naar klein is 1 nul erbij (dus x10).
Elke stap van klein naar groot is 1 nul eraf (dus : 10)
A
2000 m
B
20000 m
C
200 m
D
20 m

Slide 49 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

0,25 km =

Elke stap van groot naar klein is 1 nul erbij (dus x10).
Elke stap van klein naar groot is 1 nul eraf (dus : 10)
A
2,5 m
B
250 m
C
25 m
D
2500 m

Slide 50 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

3,6 m =

Elke stap van groot naar klein is 1 nul erbij (dus x10).
Elke stap van klein naar groot is 1 nul eraf (dus : 10)
A
36 cm
B
3600 cm
C
360 cm
D
3,6 cm

Slide 51 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Je gaat in een tweetal samen tien objecten meten.
Hiervan maak je een foto en meet je de lengte, de breedte en de hoogte, daarnaast bereken je de oppervlakte, omtrek en eventuele inhoud van het object.
Voorbeeld:

Oppervlakte: l x b
                        160  = 9600 CM 2 = 0,96 M2
Omtrek: lengte + breedte + lengte + breedte 
                   160 + 60 + 160 + 60 = 440 cm = 4,4 m
Inhoud: l x b x h = 672000  
                   180 x 60 x70 =
m3


 lengte: 160 cm

 breedte: 60 cm

 hoogte: 70 cm

Slide 52 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht:
PPT rekenen Domein 1 Grootheden en eenheden
  • Maak tien foto's van objecten en zet de maten erbij. De foto's met de maten (lengte, breedte en hoogte en bereken de oppervlakte, omtrek en de eventuele inhoud)zet je in een PowerPoint.

  • Deze PowerPoint upload je bij de opdracht in teams;
      Naam opdracht: PPT rekenen Domein 1 Grootheden en eenhed

  • Zorg dat de opdracht voor komende rekenles is ingeleverd.

    Veel Succes!

Slide 53 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 54 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies