21. Mai 2024

21. Mai 2024
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

21. Mai 2024

Slide 1 - Tekstslide

Schrijf op welke naamval bij het onderwerp, welke bij het meewerkend voorwerp en welke bij het lijdend voorwerp je gebruikt!

Slide 2 - Open vraag

Welke vraag kun je stellen om het meewerkend voorwerp te herkennen?

Slide 3 - Open vraag

mannelijk
mit
meewerkend
3 pootjes
mit meinem Bruder

Slide 4 - Tekstslide


  1. Staat er een voorzetsel in, ja-> 3e of 4e naamval?

Nee->
  1. Heb ik te maken met onderwerp, meewerkend voorwerp of lijdend voorwerp ?
  2. Is het zelfstandignaamwoord mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud?

Slide 5 - Tekstslide

Ich habe [de] Bäcker einen zehn Euroschein gegeben.

A
der
B
des
C
dem
D
den

Slide 6 - Quizvraag

D... Mann liest d... Buch.
A
der, dem
B
den, das
C
der, den
D
der, das

Slide 7 - Quizvraag

Er schreibt sein... Freund.
A
seinem
B
seinen
C
seiner
D
sein

Slide 8 - Quizvraag

Ich gebe mein... Mutter ein... Kuss (m).
A
meine, einen
B
meiner, einen
C
meiner, einem
D
meine, einem

Slide 9 - Quizvraag

Meine Schwester ist bei d..... Zahnarzt(m).
A
der
B
dem
C
die
D
das

Slide 10 - Quizvraag

(Onze) _____ deutschen Gäste (mv) lernen mit ...... (een) Kinderbuch Niederländisch.

Slide 11 - Open vraag

Eva hat schon wieder (haar) ... Hausaufgaben (mv) vergessen!

Slide 12 - Open vraag

Morgen gebe ich .... (jouw) Oma ..... (een) Blumenstrauß (m)

Slide 13 - Open vraag

Sie sieht mit ........(haar) Freund ..... (een) Film (m).

Slide 14 - Open vraag

1e naamval

4e naamval
3e naamval
meewerkend voorwerp
onderwerp
lijdend voorwerp

Slide 15 - Sleepvraag

Persoonlijk voornaamwoord in de eerste naamval:
A
ich, du, er, sie, es, wir, ihr, sie, Sie
B
mir, dir, ihm, ihr, ihm, uns, euch, ihr, Ihr
C
mich, dich, ihn, sie, es, uns, euch, sie, Sie
D
Geen idee!

Slide 16 - Quizvraag

Wat zijn persoonlijke voornaamwoorden van de 3e naamval?
A
ich du er sie es wir ihr sie Sie
B
mich dich ihn sie es uns euch sie Sie
C
mir dir ihm ihr ihm uns euch ihnen Ihnen

Slide 17 - Quizvraag

Wat zijn persoonlijke voornaamwoorden van de 4e naamval?
A
ich du er sie es wir ihr sie Sie
B
mich dich ihn sie es uns euch sie Sie
C
mir dir ihm ihr ihm uns euch ihnen Ihnen

Slide 18 - Quizvraag

Er hat mich im Krankenhaus besucht.
Welke vorm is 'mich'?
A
eerste naamval
B
vierde naamval
C
derde naamval

Slide 19 - Quizvraag

Persoonlijk voornaamwoord in derde naamval:
A
ich, du, er, sie, es, wir, ihr, sie, Sie
B
mir, dir, ihm, ihr, ihm, uns, euch, ihr, Ihr
C
mich, dich, ihn, sie, es, uns, euch, sie, Sie
D
Geen idee!

Slide 20 - Quizvraag

Persoonlijk voornaamwoord in vierde naamval:
A
ich, du, er, sie, es, wir, ihr, sie, Sie
B
mir, dir, ihm, ihr, ihm, uns, euch, ihr, Ihr
C
mich, dich, ihn, sie, es, uns, euch, sie, Sie
D
Geen idee!

Slide 21 - Quizvraag

Er sieht mich.
(mich is...)
A
onderwerp (1)
B
meewerkend vw (3)
C
lijdend vw (4)

Slide 22 - Quizvraag

Der Arzt untersucht mich.

mich =
A
onderwerp (1e naamval)
B
onderwerp (4e naamval)
C
lijdend voorwerp (1e naamval)
D
lijdend voorwerp (4e naamval)

Slide 23 - Quizvraag

Die Mutter gibt ......... (de kinderen) ....... Banane (v).

Slide 24 - Open vraag

..... (wij) gehen mit .... (hen)... ins Schwimmbad.
A
euch, ihnen
B
wir, sie
C
wir, ihnen
D
wir, euch

Slide 25 - Quizvraag

Siehst ... (jij) .... (haar)?
A
du, sie
B
du, ihr
C
dir, ihnen
D
du, Sie

Slide 26 - Quizvraag

... (jullie) geht nach Hause.
A
ihr
B
euch
C
sie
D
euer

Slide 27 - Quizvraag

Sie geht mit .....(jullie) Freund in den Park.
A
ihr
B
euch
C
ihrem
D
eurem

Slide 28 - Quizvraag

Wir fahren zu ..... (jullie).
A
ihr
B
euer
C
euch
D
ihnen

Slide 29 - Quizvraag

... (jullie) gehen mit ...(jullie) hond zu ... (jullie)
A
ihr, euch, euch
B
ihr, euch, ihnen
C
ihr, euer, ihr
D
ihr, eurem, euch

Slide 30 - Quizvraag