BASIS 1 - Herhalingsles hoofdstuk 2

BASIS 1 - Herhalingsles hoofdstuk 2
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

BASIS 1 - Herhalingsles hoofdstuk 2

Slide 1 - Tekstslide

Als de docent je antwoord niet kan lezen, wordt hij fout geteld.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 2 - Quizvraag

Wat doe ik als ik een vraag niet begrijp?
A
Meteen mijn vinger opsteken.
B
De vraag nog een keer lezen.
C
De vraag overslaan.
D
Gokken

Slide 3 - Quizvraag

Wat doe je met de tekstbijlage?
A
Ik lees de teksten zo snel mogelijk door.
B
Ik lees de teksten zo langzaam mogelijk door.
C
Ik lees de teksten half.
D
Ik lees de teksten van het begin tot het eind op mijn eigen tempo.

Slide 4 - Quizvraag

Het is belangrijk om alle antwoordmogelijkheden goed door te lezen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Lezen 2.3

Slide 6 - Tekstslide

Wat is verkennend lezen?

Slide 7 - Open vraag

Wat is nauwkeurig lezen?

Slide 8 - Open vraag

Wat doe je NIET als je een tekst verkennend leest.
A
De informatie onder de tekst lezen.
B
De tekst zin voor zin lezen.
C
De titel en tussenkopjes bekijken.
D
De plaatjes bekijken.

Slide 9 - Quizvraag

Leg in eigen woorden uit wat een 'tussenkopje' is.

Slide 10 - Open vraag

Welke 3 tekstdelen zijn er?

Slide 11 - Open vraag

De inleiding is vaak de eerste alinea.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quizvraag

De kern zijn de laatste alinea's van een tekst.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Het slot van de tekst is vaak de laatste alinea.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Waar herken je een inleiding NIET aan?
A
Dit deel kan dikgedrukt zijn.
B
Dit deel is de eerste alinea van een tekst.
C
Dit deel heeft opvallende woorden.
D
Dit deel staat apart van de tekst.

Slide 15 - Quizvraag

Woorden 2.5

Slide 16 - Tekstslide

Leg uit wat een 'synoniem' is.
Je mag een voorbeeld geven.

Slide 17 - Open vraag

Een synoniem voor 'de kans' is:
A
De mogelijkheid
B
Relaxed
C
Ontspannen
D
Altijd

Slide 18 - Quizvraag

Een synoniem voor 'auteur' is:
A
Automonteur
B
Kunstenaar
C
Schilder
D
Schrijver

Slide 19 - Quizvraag

Een synoniem voor 'krijgen' is:
A
Geven
B
Een cadeau
C
Ontvangen
D
Aangeven

Slide 20 - Quizvraag

Een synoniem van 'karakter' is:
A
Wie je bent
B
Hoe je doet
C
Persoonlijkheid
D
Het beeld van jezelf

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een synoniem van 'uniek'?

Slide 22 - Open vraag

Wat betekent 'zich verbonden voelen met'?
A
Werkelijkheid worden, echt gebeuren.
B
Voelen dat je bij elkaar hoort.
C
Geloven dat iemand eerlijk is.
D
Iets nemen zoals het is.

Slide 23 - Quizvraag

Maak een zin met het woord 'accepteren'.

Slide 24 - Open vraag

Maak een zin met het woord 'onbezorgd'.

Slide 25 - Open vraag

Maak een zin met het woord 'verantwoordelijk'.

Slide 26 - Open vraag

Spelling 2.8

Slide 27 - Tekstslide

Ik schud - Jij schudt - Hij schudt
A
Goed
B
Fout

Slide 28 - Quizvraag

Ik lus - Jij lust - Hij lust
A
Goed
B
Fout

Slide 29 - Quizvraag

Ik vindt - Jij vind - Hij vindt
A
Goed
B
Fout

Slide 30 - Quizvraag

Ik word - Jij wordt - Hij wordt
A
Goed
B
Fout

Slide 31 - Quizvraag

Vind jij dat ook?
A
Goed
B
Fout

Slide 32 - Quizvraag

Jij wordt later heel groot.
A
Goed
B
Fout

Slide 33 - Quizvraag

Hij wedt dat hij dat kan.
A
Goed
B
Fout

Slide 34 - Quizvraag

Zij schud haar hoofd.
A
Goed
B
Fout

Slide 35 - Quizvraag

Wordt hij aangehouden?
A
Goed
B
Fout

Slide 36 - Quizvraag

Het vliegtuig land goed.
A
Goed
B
Fout

Slide 37 - Quizvraag

Houdt jij van sporten?
A
Goed
B
Fout

Slide 38 - Quizvraag

Wat gebeurt er met hem?
A
Goed
B
Fout

Slide 39 - Quizvraag

ik breng het morgen even terug
Wat mist er in deze zin?

Slide 40 - Open vraag

Typ de zin over met een hoofdletter en het juiste leesteken aan het eind.
waar gaan we vanavond heen

Slide 41 - Open vraag

Wanneer gebruik je GEEN komma?
A
Bij een opsomming
B
Voor woorden als 'maar'
C
Voor woorden als 'altijd'
D
Voor woorden als 'want of omdat'

Slide 42 - Quizvraag

Staat de komma goed?
Ik pak mijn tas, mijn sleutels, en mijn telefoon.
A
Goed
B
Fout

Slide 43 - Quizvraag

Ik vind het leren moeilijk, want ik snap er helemaal niets van.
A
Goed
B
Fout

Slide 44 - Quizvraag

Hij neemt twee koekjes, een appel, een banaan en nog drie boterhammen mee naar school.
A
Goed
B
Fout

Slide 45 - Quizvraag

School vind ik leuk maar niet altijd.
A
Goed
B
Fout

Slide 46 - Quizvraag

Ik vind voetbal en zwemmen heel leuk.
A
Goed
B
Fout

Slide 47 - Quizvraag

Dicteewoord 1

Slide 48 - Open vraag

Dicteewoord 2

Slide 49 - Open vraag

Dicteewoord 3

Slide 50 - Open vraag

Dicteewoord 4

Slide 51 - Open vraag