Elektriciteit - quiz

Quiz H4 Elektriciteit
4.1 t/m 4.6
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
Middelbare school

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Quiz H4 Elektriciteit
4.1 t/m 4.6

Slide 1 - Tekstslide

Wat moet een stroomkring sowieso bevatten?
A
- Spanningsbron - Verbindingssnoeren - Apparaat
B
- Spanningsmeter - Verbindingssnoeren - Apparaat
C
- Stroommeter - Verbindingssnoeren - Apparaat

Slide 2 - Quizvraag

Wat zijn isolatoren?
A
Stoffen waar stroom makkelijk doorheen loopt.
B
Stoffen die elektrische stroom niet of heel slecht doorlaten.

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het symbool voor stroomsterkte?
A
G
B
H
C
I
D
J

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de eenheid van de stroomsterkte?
A
Volt
B
Spanning
C
Ampère
D
Elektriciteit

Slide 5 - Quizvraag

In welke richting loopt stroom?
A
Van de pluspool naar de minpool
B
Van de minpool naar de pluspool

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de betekenis van spanning?
A
Hoeveel energie een apparaat verbruikt
B
Hoeveel elektronen er per seconde langs komen
C
De hoeveelheid energie van elk elektron

Slide 7 - Quizvraag

Op stopcontacten staat de netspanning. Hoe hoog is deze in Nederland?
A
24 Volt
B
230 Volt
C
850 Volt
D
5 Volt

Slide 8 - Quizvraag

Welke stroomkring is serie geschakeld?
A
Het linker plaatje
B
Het rechter plaatje

Slide 9 - Quizvraag

Hoe heet de andere schakeling?

Slide 10 - Open vraag

Hoe is de schakeling
geschakeld?
A
In serie
B
Parallel

Slide 11 - Quizvraag

Hoe is de schakeling
geschakeld?
A
In serie
B
Parallel

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het vermogen?
A
Hoeveel energie een apparaat per seconde verbruikt.
B
Het aantal uur een batterij meegaat
C
Hoeveel elektrische stroom een apparaat aan kan.
D
Hoeveel energie een apparaat nodig heeft.

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het symbool voor Vermogen
A
P
B
V
C
A
D
U

Slide 14 - Quizvraag

reken de vermogen om
5 KW is:
A
50 W
B
500 W
C
5000 W
D
50000 W

Slide 15 - Quizvraag

reken de vermogen om
3,5 KW is:
A
35 w
B
350 W
C
35000 W
D
3500 W

Slide 16 - Quizvraag

Aïcha heeft dit jaar 100kwh aan energie gebruikt. 1kwh kost 0,25 euro. Bereken wat zij moet betalen?
A
250 euro
B
2,5 euro
C
2500 euro
D
25 euro

Slide 17 - Quizvraag

Welke eenheid gebruik je voor het meten van elektrische energie in huis?
A
Watt
B
Kilowatt
C
Kilowatt-uur
D
Volt

Slide 18 - Quizvraag

Welke eenheid gebruik je voor het meten van het vermogen?
A
Ampere
B
watt
C
Kilowatt-uur
D
Volt

Slide 19 - Quizvraag

reken de vermogen om
3,5 KW is:
A
35 w
B
350 W
C
35000 W
D
3500 W

Slide 20 - Quizvraag

reken de vermogen om
1750 W is:
A
1,750 Kw
B
17,50 KW
C
175,0 KW
D
1750 KW

Slide 21 - Quizvraag

De draad van een halogeen-lamp is gemaakt van :
A
Halogeen
B
Speciaal metaal
C
Gewoon metaal

Slide 22 - Quizvraag

Een Let-lamp kun je wel op twee manieren aansluiten.
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quizvraag