1. Mijn oma is niet geïnteresseerd in films.
2. Susie is verdwaald. Ben je niet bezorgd?
3. Ik ben niet zelfverzekerd omdat(=because) ik verlegen ben.
4. Die(=Those) vrienden hangen vandaag(=today) rond in het park.
5. Ben je niet op(=at) school morgen(=tomorrow)?