Herhaling Leesvaardigheid par. 1.2 t/m 4.2

Herhaling Leesvaardigheid
par. 1.2 t/m 4.2
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhaling Leesvaardigheid
par. 1.2 t/m 4.2

Slide 1 - Tekstslide

Welke vier leesstrategieën ken jij?

Slide 2 - Open vraag

Welke leesstrategie gebruik je bij
'de tekst begrijpen'?
A
Verkennend lezen
B
Nauwkeurig lezen
C
Zoekend lezen
D
Studerend lezen

Slide 3 - Quizvraag

Welke leesstrategie gebruik je bij het doel 'informatie onthouden'?
A
Verkennend lezen
B
Nauwkeurig lezen
C
Zoekend lezen
D
Studerend lezen

Slide 4 - Quizvraag

Wat bekijk je als je de tekst verkennend leest?

Slide 5 - Open vraag

Het is hier ijskoud!
A
Feit
B
Mening

Slide 6 - Quizvraag

Ik heb gewoon kippenvel.
A
Feit
B
Mening

Slide 7 - Quizvraag

Welke vraag stel je jezelf eerst als je een moeilijk woord tegenkomt?

Slide 8 - Open vraag

Een tekst heeft een inleiding- kern - slot. Deze opbouw noem je een
A
tweedeling
B
driedeling

Slide 9 - Quizvraag

Opbouw van een alinea
- meestal een duidelijke opbouw
- hoofdmedeling en toelichting
- hoofdmedeling staat in de kernzin
- kernzin vaak eerste, tweede of laatste zin

Slide 10 - Tekstslide

Hoe vind je de hoofdgedachte?

Slide 11 - Open vraag

Hoofdgedachte
- belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt
- een zin, geen vraagzin
- de hoofdgedachte vind je zo:
1. je zoekt het onderwerp van de tekst;
2. je stelt jezelf de vraag wat het belangrijkste is wat de schrijver over het onderwerp zegt.

Kijk altijd eerst naar de titel, inleiding en daarna naar het slot.
-soms staat in de inleiding of het slot een samenvatting
- in de inleiding staat een vraag, in het slot het antwoord
- de inleiding noemt een mening, slot een conclusie

Slide 12 - Tekstslide

Tekstverband
Verband tussen woorden, zinnen en alinea's
Signaalwoorden geven vaak een tekstverband aan

Slide 13 - Tekstslide

Opsommend tekstverband
Tijdsvolgorde
Tegenstellend
Uitleggend
bovendien
ten slotte
voordat
terwijl
echter
daarentegen
met andere woorden
zoals

Slide 14 - Sleepvraag

Welk doel heeft een nieuwsbericht?
A
informeren
B
amuseren

Slide 15 - Quizvraag

Wat wist je al?

Slide 16 - Open vraag

Wat heb je geleerd?

Slide 17 - Open vraag