1. Weten wat genotypefrequentie, allelfrequentie, p en q zijn.
2. De volgende dingen kunnen berekenen:
genotypefrequentie, allelfrequentie, p en q, met de tweede regel van hardyweinberg kunnen rekenen.
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
biologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4
In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Les: Hardy Weinberg
DOELEN:
1. Weten wat genotypefrequentie, allelfrequentie, p en q zijn.
2. De volgende dingen kunnen berekenen:
genotypefrequentie, allelfrequentie, p en q, met de tweede regel van hardyweinberg kunnen rekenen.
Slide 1 - Tekstslide
Genetic drift: wanneer de allelfrequentie bij kleine populaties op basis van toeval verandert.
Slide 2 - Tekstslide
Genotype frequenties
Het percentage waarin een genotype
voorkomt in een populatie.
aantal van een genotype/ totaal aantal = genotype frequentie
Slide 3 - Tekstslide
voorbeeld:
Van het genotype AA:
22/ 730 = 0,030
van het genotype Aa:
216/730 = 0,296
van het genotype aa:
492/730 = 0,674
Slide 4 - Tekstslide
Allel frequentie
Het percentage waarmee een bepaald allel deel uitmaakt van het totale aantal genen voor een eigenschap in een populatie.
Regel van Hardy-Weinberg:
De genfrequenties van A en a worden gewoonlijk aangeduid met p en q, waarbij p + q = 1.
De genfrequentie in een populatie kan worden berekend aan de hand van het percentage individuen waarbij het recessieve allel tot uiting komt in het fenotype (aa).
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Wet van Hardy-Weinberg: In grote stabiele populaties blijft de genensamenstelling over opeenvolgende generaties constant als:
de populatie voldoende groot is
de individuen geheel willekeurig paren (m.a.w. er is geen seksuele selectie)
er geen natuurlijke selectie plaatsvindt
er geen mutaties optreden
er geen migratie uit of in de populatie plaatsvindt
er geen sprake is van genetische drift.
Slide 7 - Tekstslide
p en q
p= percentage dominante allelen
q= percentage recessieve allelen
p + q= 1
Slide 8 - Tekstslide
Gebruik de p en q van de allelfrequentie om
de genotype frequentie uit te rekenen.
p2+2pq+q2=1
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Video
Bekijk de volgende formule:
hiermee bereken je:
p2+2pq+q2=1
A
de genenpool
B
de genotypefrequentie
C
de mate van genetic drift
D
de allelfrequentie
Slide 12 - Quizvraag
allel A
frequentie p
allel a
frequentie q
allel A
frequentie p
fenotypen AA
kans p2
fenotypen Aa
kans pq
allel a
frequentie q
fenotypen Aa
kans pq
fenotypen aa
kans q2
Slide 13 - Tekstslide
In een groep hebben 96 mensen bruine ogen en 4 mensen blauwe ogen. Het allel voor blauwe oogkleur is recessief. Hoe groot is qq, dus het percentage mensen met blauwe ogen ?
A
wortel van 0,02 = 0,15
B
wortel van 0,04 = 0,2
C
2/100 = 0,02
D
4/100 = 0,04
Slide 14 - Quizvraag
In een populatie van 100 vogels is de allelfrequentie voor het recessieve allel voor witte vleugels 0,4.
Hoeveel vogels in die populatie hebben witte vleugels?
A
16
B
8
C
4
D
32
Slide 15 - Quizvraag
q = 0,4
dus q2 = 0,16
aantal vogels met witte vleugels: 0,16 x 100 = 16
Slide 16 - Tekstslide
Bij schapen komt een witte vacht tot stand onder invloed van het dominante allel H en een zwarte vacht door het recessieve allel h. In een kudde schapen hebben er 891 een witte en 9 een zwarte vacht. Op deze populatie is de regel van Hardy-Weinberg van toepassing.
Bereken de frequentie van het allel H.
A
0,01
B
0,99
C
0,1
D
0,9
Slide 17 - Quizvraag
Totaal aantal schapen: 891 + 9 = 900
Frequentie dieren met zwarte vacht:
9/900=0,01 = q2
dus q = 0,1
p + q = 1
dus p = 0,9 (= frequentie van allel H)
Slide 18 - Tekstslide
0,1% van alle pasgeboren baby's heeft schisis (hazenlip). De oorzaak zit waarschijnlijk in een recessief allel. Hoeveel procent van de mensen zijn drager/draagster van dit allel?
Slide 19 - Open vraag
q2 = 0,1% = 0,001
dus q = 0,03
p + q = 1
dus p = 0,97
Drager is heterozygoot dus 2pq
= 2 x 0,97 x 0,03 = 0,06 = 6%
Slide 20 - Tekstslide
A
125 AA en 250 Aa
B
240 AA en 380 Aa
C
250 AA en 125 Aa
D
150 AA en 200 Aa
Slide 21 - Quizvraag
500 totaal en q2= 0,25 (=25% recessieve fenotype)
q2= 0,25
q= 0,5
p + q = 1 dus p = 0,5
p2 = 0,25
2pq = 2x0,5x0,5 = 0,5
Hoeveel homozygoot dominante en heterozygote individuen?
0,25 x 500 = 125 AA
0,5 x 500 = 250 Aa
Slide 22 - Tekstslide
Albinisme komt voor met een frequentie van 1/20.000 mensen. Hoeveel mensen zijn drager van het gen wat leidt tot albinisme?
Slide 23 - Open vraag
Volgens de wet van Hardy Weinberg:
p2 + 2pq + q2 = 1 en p + q = 1
Albinisme is het fenotype van aa dus de frequentie q2
q2 = 1 / 20.000 = 0,00005
q = 0,00707
(p+q=1) dan is p = 1 - 0,00707 = 0,99293
Als je drager bent dan ben je heterozygoot!
frequentie dragers: 2pq = 2 x 0,00707 x 0,99293 = 0,01404