Bespreek in tweetallen de stellingen. Bespreek dus ook waarom je het er (niet) mee eens bent.
1. Me gustan las clases de Español. Ik vind de lessen Spaans leuk.
2. Español es fácil. Spaans is makkelijk.
3. Recuerdo mucho del año pasado. Ik weet nog veel van vorig jaar.
4. Leer en español es mi actividad favorita. Lezen in het Spaans vind ik het leukst.
5. Hablar en español me da miedo. Praten in het Spaans vind ik eng.
6. Tengo unos consejos para la profesora. Ik heb een paar tips voor de docent.
Over 6/7 minuten bespreken we ze met de hele klas.