Ook als het waar is wat we weten –
en niets ons wacht, heus, heus –
dan nog wacht mij zo lang ik leef
en zwaarder kortademiger elk jaar
mijzelf het duin op hijs: de zee, de zee.
Steeds onmiskenbaarder is zij dan voorzien,
steeds meer de meesteres die onderwijst
dat niets mij wacht, niets, heus, heus.
Probeer het maar, zegt zij, en denk je
vrij, de duinen op en daarna nergens mij.