KGT $5 Verkleinwoorden wk 25

Verkleinwoorden
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Verkleinwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe maak je een verkleinwoord?

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verkleinwoord met PJE
Verkleinwoord met TJE
Verkleinwoord met JE
boom
telefoon
broer
riem
film
raam
tafel
haar
hand
fiets
verkleinwoord

Slide 3 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord is een verkleinwoord?
A
minder
B
weinig
C
oranje
D
boekje

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verkleinwoorden
A
woningkje
B
woninkje
C
woningetje

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Rechts zie je de verkleinwoorden.
Kijk goed naar de lidwoorden. Wat zie je?
Doel: je weet wat een verkleinwoord is.

Slide 6 - Tekstslide

Dus de basisregel is: het woord eindigt op -je
De tweede regel is: het woord heeft het lidwoord 'het'.

Slide 7 - Link

Deze slide heeft geen instructies

0

Slide 8 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Verkleinwoorden
Hoe maak je de volgende verkleinwoorden? (Uitspreken)

  • school
  • koning
  • baby
  • café

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Een verkleinwoord is altijd een ..... ?
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
lidwoord

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verkleinwoorden hebben altijd 'het' als lidwoord




A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


1. stemmetje is het verkleinwoord van stem.
2. blaadje is het verkleinwoord van blad.
A
1 = goed 2 = niet goed
B
1= niet goed 2 = goed
C
1 = goed 2 = goed
D
1 =niet goed 2 = niet goed

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verkleinwoord van:
pudding
A
puddingtje
B
puddingje
C
puddingetje
D
puddinkje

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verkleinwoord van 'radio'?
A
radiotje
B
radiootje
C
radio'tje

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
kano'tje
B
kanotje
C
kanoo'tje
D
kanootje

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verkleinwoorden
Bij de meeste woorden voeg je -je, -tje of -pje toe.
Bij woorden die eindigen op -ng schrijf je -nkje of -etje.
Bij woorden die eindigen op een lange klank, verdubbel je de klinker.
*Bij woorden die eindigen op een -i, schrijf je ietje.
*Bij woorden die eindigen op -y na een medeklinker of op -u (uitgesproken als oe), schrijf jetje met apostrof.
*Bij afkortingen met letters of cijfers schrijf je ’je of tje (met apostrof).

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Maak opdr. 6 - 7- 8 - 9 -10

Ga verder met Cursus Fictie 
$5 opdr. 1, 2, 3 of 4

Thema B $8 Tijdcapsule:
opdr. 3 - 4 - 5. Schrijf een kort verhaaltje bij jouw item. 5wh-vragen



Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies