Z: voorbeeldzinnen met werkwoorden
Een hond beet mij in mijn been.Mijn moeder is geërgerd door mijn uitstelgedrag.
Hij ziet er raar uit.
Samen met mijn vriend Nik fluisteren wij tijdens de les.
Mag ik klagen over deze winkel?
Het lijkt alsof zij knipoogt.
Vandaag ben ik heel blij, dus ik ga met mijn vrienden kletsen over gamen.
In Oekraïne spijbelde ik soms van school.
Jamal slooft zich uit met wiskunde.
Ik ben mijn rugzak vergeten.