Kleine lesafsluiter (speedrun)
Op je wisbordje:
Eerste 4 vragen. Er staat een kenmerk, bij welk type bloedvat past dit?
1. Hoge bloeddruk
2. Dunne elastische wand
3. Kleppen
4. In het weefsel
Een glucose molecuul is net opgenomen in het bloed en neemt de volgende route naar de nieren.
5. Welke stadia staan fout aangegeven in de beschreven route:
Poortader -> Lever -> onderste holle ader -> Linker boezem -> Linker kamer -> Longader -> Longen -> Longslagader -> Rechter boezem -> Rechter kamer -> Aorta -> Nierslagader -> Nieren
Juist of onjuist:
6. Hoe groter de holte van het bloedvat hoe groter de bloeddruk in het bloedvat
7. Als de lengtespieren van een bloedvat aanspannen neemt de bloeddruk af
8. De bloeddruk tijdens de hartpauze wordt de systolische druk genoemd
9. De halvemaanvormige kleppen gaan open op het moment dat de bloeddruk in de kamers hoger wordt dan in de slagaders
10. De stroomsnelheid van het bloed is het laagst in de aders
11. De bloeddruk is het laagst in de aders
12. Een embolie leidt tot een hogere bloeddruk
13. Bloed in aders kan in beweging worden gebracht door spieractiviteit van slagaders