Grammatica woordsoorten par. 1.1 met woordweb

WELKOM
3 Kader
Welkom bij Nederlands!

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

WELKOM
3 Kader
Welkom bij Nederlands!

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • Terugblik Gesprekken
  • Instructie taalverzorging 
  • Aan de slag! 

Slide 2 - Tekstslide

Par. 1 Woordsoorten
  • Het doel van deze les is dat je verschillende woordsoorten herkent.


Slide 3 - Tekstslide

woordsoorten

Slide 4 - Woordweb

Wat is een werkwoord?

Slide 5 - Open vraag

Werkwoord (ww)
Een werkwoord (ww) zegt wat iemand of iets doet of overkomt.

  • persoonsvorm (pv)
  • infinitief (inf)
  • voltooid deelwoord (vd)

Slide 6 - Tekstslide

Wat is een zelfstandig naamwoord?

Slide 7 - Open vraag

Zelfstandig naamwoord (zn)
Mens, dier, ding of gevoel

  • je kunt er meestal een lidwoord voor zetten.
  • je kunt er meestal een meervoud van maken.
  • je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.

Slide 8 - Tekstslide

Wat is een lidwoord?

Slide 9 - Open vraag

Lidwoord (lw)
Staan voor een zelfstandig naamwoord, soms met andere woorden ertussen.

  • de = een bepaald lidwoord
  • het = een bepaald lidwoord
  • een = onbepaald lidwoord

Slide 10 - Tekstslide

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 11 - Open vraag

Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Geeft extra informatie over een zelfstandig naamwoord.

  • er kunnen meerdere bn voor een zn staan gescheiden door een komma.
  • een bn kan ook achter een zn staan.
  • stoffelijk bn (stof.bn): zegt van welk materiaal iets gemaakt is.

Slide 12 - Tekstslide

Benoem de woorden
  • Jan fietst een kort rondje.

  • Marieke gaat een moeilijk liedje fluiten. 

  • De jongen heeft een moeilijke toets gemaakt.

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag!
  • Leren: de theorie van Taalverzorging par. 1.1 woordsoorten.

  • Maken:  opdracht 1-6


Klaar?
 Ga oefenen op 

https://www.cambiumned.nl/oefenen/grammatica/woordsoorten/ 

Slide 14 - Tekstslide

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?

Slide 15 - Open vraag

Persoonlijk voornaamwoord
(pers.vnw.)
  • duidt iemand of iets aan

ik, jij, hij, zij/ze, het, wij/we, jullie, u, zij/ze


mij/me, jou/je, u, hem, haar, het, ons, jullie, u, ze/hen/hun

Slide 16 - Tekstslide

Wat is een bezittelijk voornaamwoord?

Slide 17 - Open vraag

Bezittelijk voornaamwoord   (bez. vnw.)
  • Geeft aan van wie iets is en staat voor het bezit.

mijn, jouw/je, uw, zijn, haar, zijn, ons/onze, jullie, uw, hun

Slide 18 - Tekstslide

Wat is een aanwijzend voornaamwoord?

Slide 19 - Open vraag

Aanwijzend voornaamwoord        (aanw. vnw.)
  • een aanw. vnw. verwijst naar iets:

deze, die, dit, dat, zulk(e), zo'n, dergelijk(e)

de-woord: deze en die: de jongen, die.....
het-woord: dit en dat: het meisje, dat....
meervoud: deze en die: die/deze mensen

Slide 20 - Tekstslide

Wat is een voegwoord?

Slide 21 - Open vraag

Voegwoord (vgw)
  • Verbindt twee zinnen met elkaar.

Vaak tussen twee zinnen, maar kan ook vooraan een zin staan.

en, of, maar, want, omdat, als, toen, terwijl, aangezien


Slide 22 - Tekstslide

Wat is een voorzetsel?

Slide 23 - Open vraag

Voorzetsel (vz)
  • staat vaak voor een znw en geeft vaak een tijd, richting, plaats of reden aan. 



Slide 24 - Tekstslide

Benoem de woorden
De oude man heeft gisteren zijn blauwe fiets opgehaald, die hij had laten staan op het station, in de hoofdstad van de provincie waar hij woonde.
  1. alle werkwoorden en welke vorm hebben ze?
  2. alle zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden
  3. alle lidwoorden en voorzetsels        
  4. alle persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden

Slide 25 - Tekstslide

Aan de slag!
  • Leren: de theorie van Taalverzorging par. 1.1

  • Maken: Taalverzorging par. 1.1  opdr. 5-9.
  • Klaar? Oefen verder op www.cambiumned.nl.

Slide 26 - Tekstslide