Konjunktionen/Adverbien Kapitel 3

 - Willkommen bei Deutsch! 
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

 - Willkommen bei Deutsch! 

Slide 1 - Tekstslide

Was machen wir heute?
1.  Konjunktionen und Adverbien (voegwoorden & bijwoorden)
2. Sprechaufgabe 'Im Restaurant'
Lesdoelen
- Ik ken het verschil tussen een voegwoord en een bijwoord.
- Je kan de voegwoorden en bijwoorden in het Duits vertalen. 
- Ik kan de juiste wordvolgorde toepassen. 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Voegwoorden/bijwoorden
  • verbinden zinsdelen en woorden/ zeggen over  hoe, waar of wanneer iets gebeurt
  • De woordvolgorde is vaak hetzelfde als in het Nederlands
   Er rennt, weil er zu spät ist.               Hij rent, omdat hij te laat is
   Er rennt, denn er ist zu spät.            Hij rent want hij is de laat.

uitzondering: modalverben, dubbel infinitief   
Ich finde, dass er gut schwimmen kann.   Ik vind dat hij goed kan zwemmen
Ich habe es fallen lassen.                                   Ik heb het laten vallen
                             Dat moet je kunnen zeggen.
 

Slide 4 - Tekstslide

Das/dass - dat
  • dat als aanwijzend voornaamwoord:                                                   Das finde ich gut! (dat/dit)
  • dat als voegwoord: 
       Ich weiß, dass ich lernen muss. (dubbel s + komma!) 
  • dat als betrekkelijk voornaamworod: 
       Das Buch, das du gelesen hast.  

Slide 5 - Tekstslide

Wann/wenn - wanneer
Wann - als er sprake is van onbekende tijd.  ( op welk moment, hoe laat)
Wann kommst du bei mir vorbei? 

Ich weiß noch nicht genau, wann ich vorbeikomme.
Wenn - (als  of indien)

Ich komme bei dir vorbei, wenn ich mit der Arbeit fertig bin. 


Slide 6 - Tekstslide

Aber/sondern  - maar
Sondern - bij heldere tegenstelling
Es ist nicht kalt, sondern warm. 

aber - bij overige gevallen
Rufe mich an, aber nicht zu spät.

nur - 'slechts'
Die Hose hat nur € 5 gekostet.


Slide 7 - Tekstslide

dann/denn - dan
Dann -  (dan, daarna, in dat geval ) 
Zuerst muss ich lernen, dann kann  ich anrufen.

Denn - (want)  
Ich rufe dich an, denn ich vermisse ich!

Denn - (dan toch)
Was hast du denn gemacht, du siehst super aus?

Slide 8 - Tekstslide

Ob/Oder
Oder-  keuze tussen
Komme ich morgen zu dir oder kommst du zu mir?  

Ob - bij twijfel 
Ich weiß nicht, ob ich morgen kommen kann.

Slide 9 - Tekstslide

oder/ob - of
Oder-  keuze tussen
Komme ich morgen zu dir oder kommst du zu mir?  

Ob - bij twijfel 
Ich weiß nicht, ob ich morgen kommen kann.

entweder, oder - of .... of  
Ich werde entweder ins Kino gehen, oder zu Hause bleiben.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Jetzt üben wir!
-  Lies:  Grammatik  33 (S. 40-42) 
                 
- Mache: Kapitel § 3.5, Aufgaben 46, 47, 48
(Buch S. 127/128)

Slide 12 - Tekstslide

Zeit? Versterk jezelf
,            Klaar = door met grammatica opdracht!

  • übe mit versterk jezelf beim digitalen Material 

Morgen: Tschick!

Slide 13 - Tekstslide