4H/4V bezittelijk voornaamwoord

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

4H/4V bezittelijk voornaamwoord

Programme

1. Le pronom possessif

2. Exercices: 24B et 24C
3. Parler

Problème logique

In deze opdracht ga je een raadsel oplossen waarbij je logisch moet nadenken. Als je goed leest, heb je de oplossing zo gevonden!

 

Doel:

Je leert specifieke informatie vinden en begrijpen.

Opdracht:

Er staan zeven hints. Trek uit elke hint een logische conclusie

Los het raadsel op door de tabel in te vullen

Le pronom possessif

Bezittelijk voornaamwoord gebruik je om aan te geven dat iets van iemand is

Het bezittelijk voornaamwoord hoort bij het zelfstandig naamwoord (en past zich aan naar dat geslacht) en dus niet aan diegene die het bezit heeft!

Bijvoorbeeld: sa soeur = zijn zus

Le pronom possessif - vormen

	m. ev.	v. ev.	mv.
mijn	mon	ma	mes
jouw	ton	ta	tes
zijn	son	sa	ses
haar	son	sa	ses

Le pronom possessif - vormen 

Eigenlijk maar 2 vormen: enkelvoud en meervoud

	m. ev.	v. ev.	mv.
onze	notre	notre	nos
jullie	votre	votre	vos
uw	votre	votre	vos
hun	leur	leur	leurs

Jouw broer

1. ta frère
2. ton frère
3. tes frère
4. son frère

Zijn zus

1. sa soeur
2. son soeur
3. ses soeur

mijn mobiele telefoon

onze muts

Jullie ouders

Haar vriendin

1. sa amie
2. son amie
3. ton amie
4. sa copine

Vrouwelijk woord, klinker/h

Welk bezittelijk voornaamwoord krijgen woorden als:

amie ?

adresse ?

histoire ?

Vrouwelijk woord, klinker/h

Welk bezittelijk voornaamwoord krijgen woorden als:

amie / adresse / histoire

Deze vormen krijgen het mannelijke bezittelijk voornaamwoord, ook al is het woord vrouwelijk! Dit komt door de klinkerbotsing.

ma amie wordt dus mon amie (mijn vriendin)

Alleen herkennen

Zelfstandig gebruikt bezittelijk voornaamwoord

	m. ev.	v. ev.	m. mv.	v. mv
die van mij	le m ien	la mienne	les miens	les miennes
die van jou	le t ien	la tienne	les tiens	les tiennes
die van haar/hem	le s ien	la sienne	les siens	les siennes

Alleen herkennen

Zelfstandig gebruikt bezittelijk voornaamwoord

	m. ev.	v. ev.	m. mv.	v. mv
die van ons	le nôtre	la nôtre	les nôtres	les nôtres
die van jullie/u	le vôtre	la vôtre	les vôtres	les vôtres
die van hen	le leur	la leur	les leurs	les leurs

Au travail

Ex. 24B et 24C