Om te kunnen bepalen welk zinsdeel welke naamval heeft
(1 of 4), moet je de zin ontleden.
Dit kun je ook met behulp van de hij/hem-regel doen:
Kun je het zinsdeel door het woord 'hij' vervangen, dan is het een 1e naamval.
Kun je het zinsdeel door het woord 'hem' vervangen, dan is het een 4e naamval.