V6 - eindquiz

V6 - eindquiz
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

V6 - eindquiz

Slide 1 - Tekstslide

Wat houdt het cognitivisme in?
A
De opvatting dat de geest wordt geproduceerd door interacties tussen zenuwcellen in de hersenen.
B
De opvatting dat hersenen en computers dezelfde functie hebben.
C
De opvatting dat de functie van ons brein informatieverwerking is (input > verwerking > output).
D
De opvatting dat de hersenen net als computers informatie verwerken door het volgen van algoritmes.

Slide 2 - Quizvraag

Hoe noem je het als je gebruik maakt van de omgeving om het denkvermogen te ontlasten?
A
Incorporeren
B
Neuraal opportunisme
C
Dynamische interactie
D
Interfereren

Slide 3 - Quizvraag

Welke vorm van cognitie hoort niet bij het 4E-cognitivisme?
A
Extended cognition (uitgebreide cognitie)
B
Enactive cognition (enactieve cognitie)
C
Embodied cognition (belichaamde cognitie)
D
Enabled cognition (ingeschakelde cognitie)

Slide 4 - Quizvraag

“Met behulp van technologie compenseren we onze
onvolkomenheid.” Bij welke antropologische wet hoort dit?
A
Bemiddelde onmiddellijkheid
B
Natuurlijke kunstmatigheid
C
Utopische standplaats
D
Filosofische onzin

Slide 5 - Quizvraag

Hoe heet de theorie waarin wordt gezegd dat representaties gemanipuleerd kunnen worden door een computer, net zoals een menselijk brein dat doet?
A
fenomenologie
B
mentale representatie
C
computationalisme
D
symboolsysteem-hypothese

Slide 6 - Quizvraag

Volgens wie is de mens een 'natural born cyborg'?
A
Andy Clark
B
Don Ihde
C
Nel van den Haak
D
Bruno Latour

Slide 7 - Quizvraag

Geef de juiste en vrijwel volledige definitie van Extended cognition (uitgebreide cognitie)
A
Wij hebben een connectie met de objecten in onze omgeving, hierdoor worden onze denkprocessen aangetast.
B
Objecten in de omgeving beïnvloeden niet slechts onze denkprocessen, maar maken er deel uit van en vormen daarmee cognitieve extensies (uitbreidingen).
C
Denken gebeurt altijd in interactie met de omgeving en objecten uit de omgeving dienen vaak als hulpmiddel voor denkprocessen.
D
Denken is een handeling van een voelend en bewegend (sensomotorisch) lichaam in een dynamische interactie met de omgeving.

Slide 8 - Quizvraag

Als een techniek onderdeel wordt van de relatie tussen mensen en hun wereld (mens - techniek) 🡪 wereld, denk aan een blindenstok, noem je deze relatie een
A
Hermeneutische relatie
B
Achtergrondrelatie
C
Inlijvingsrelatie
D
Alteriteitsrelatie

Slide 9 - Quizvraag

Wat houdt de mesh in?
A
Onderlinge onafhankelijkheid van levende en niet-levende dingen waar wij onderdeel van uitmaken.
B
Onderlinge afhankelijkheid van levende en niet-levende dingen waar wij onderdeel van uitmaken.
C
Onderlinge afhankelijkheid van levende en niet-levende dingen waar wij geen deel van uitmaken.
D
Een samenhangend fenomeen van alle dingen op aarde.

Slide 10 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met het begrip ‘medewereld’ volgens Plessner?
A
Onze ervaring van onszelf wordt bemiddeld door ons lichaam.
B
Onze ervaring van onszelf wordt bemiddeld door onze excentrische positionaliteit.
C
Onze ervaring van onszelf wordt bemiddeld door onze verhouding tot andere mensen.
D
Onze ervaring van onszelf wordt bemiddeld door de taal.

Slide 11 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met handelen?
A
Een actie met goede bedoelingen.
B
Een automatische reactie.
C
Een weloverwogen actie.
D
Normaal reageren op situaties.

Slide 12 - Quizvraag

Waar doen plantenneurobiologen onderzoek naar?
A
Het zenuwstelsel van planten.
B
De relatie tussen mensen en planten.
C
De manier waarop planten met emotioneel beladen onderwerpen omgaan.
D
Het denkvermogen en het gevoel van planten.

Slide 13 - Quizvraag

Waar is Enactive cognition (enactieve cognitie) ook wel een alternatief voor?
A
Dualisme
B
Cognitivisme
C
Computationalisme
D
Representationalisme

Slide 14 - Quizvraag

Welke filosoof is verantwoordelijk voor alle ellende in de wereld?
A
Descartes
B
Descartes
C
Descartes
D
Descartes

Slide 15 - Quizvraag

De theorie van technologische bemiddeling van Ihde houdt in dat...
A
De techniek tegenover de mens staat.
B
Technologie intervenieert tussen de mens en zijn omgeving.
C
Techniek de relatie tussen de mens en zijn omgeving verpest.
D
De mens samensmelt met de technologie.

Slide 16 - Quizvraag

Volgens welke filosoof is bestaanservaring van mensen van kleur gevormd door de blik van de witte mens?
A
Frantz Fanon
B
Hubert Dreyfus
C
Simone de Beauvoir
D
Maxine Sheets-Johnstone

Slide 17 - Quizvraag

'Er kwam stoom uit mijn oren' is een...
A
Oriëntatiemetafoor
B
Onlogische metafoor
C
Ontologische metafoor
D
Een natuurgetrouwe weergave van het moment dat ik het CSE Filo aan het maken ben.

Slide 18 - Quizvraag

Welk antwoord klopt niet?
'Volgens de Actor-Netwerktheorie...'
A
Hebben dingen geen vaste betekenis.
B
Zijn mensen en niet-mensen gelijkwaardig.
C
Kunnen dingen ook handelen.
D
Dragen niet-mensen morele verantwoordelijkheid.

Slide 19 - Quizvraag

Met 'recentrering' bedoelt Petran Kockelkoren...
A
Dat technologie ons uit ons vertrouwde middelpunt slingert.
B
Dat we ons kunnen verplaatsen in de standplaats van een ander.
C
Dat we aan een bepaalde technologie gewend raken.
D
Dat we geen vast oriëntatiepunt hebben van waaruit we de wereld op een samenhangende manier kunnen interpreteren.

Slide 20 - Quizvraag

Proprioceptie houdt in dat...
A
Je kunt voorvoelen wat er gaat gebeuren.
B
Je een intuïtief besef hebt van de positie en verhouding van je lichaamsdelen.
C
Dat je kennis opdoet door met je lichaam in de wereld te bewegen.
D
Dat je andere mensen tot object maakt.

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen productsimulatie en processimulatie?
A
Bij productsimulatie wordt het eindresultaat van het denkproces nagebootst en bij processimulatie het denkproces van een mens.
B
Bij productsimulatie wordt het denkproces van een mens en bij processimulatie het eindresultaat van het denkproces.
C
Bij productsimulatie gaat het over de neurale netwerken in het brein en bij processimulatie over de connectie van de hersenen met de omgeving.
D
Bij productsimulatie gaat het over de connectie van de hersenen met de omgeving en bij processimulatie over de neurale netwerken in het brein.

Slide 22 - Quizvraag

Hoe heet het gevoel van een zelf in beweging?
A
Fenomenologie
B
Kinesthesie
C
Ontwikkelings-psychologie
D
Intentionaliteit

Slide 23 - Quizvraag