7/3 zakelijk lezen 4.3 h2 tekstvorm, tekstsoort

Les 2
  1. Telefoon in de telefoontas en snel gaan zitten.
  2. In stilte pak je je iPad en log in op de LessonUP.
  3. Draai je iPad om.
  4. Pak dan je werkboek, schrift, leesboek en  etui.
  5. Ga in stilte lezen.
timer
15:00
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Les 2
  1. Telefoon in de telefoontas en snel gaan zitten.
  2. In stilte pak je je iPad en log in op de LessonUP.
  3. Draai je iPad om.
  4. Pak dan je werkboek, schrift, leesboek en  etui.
  5. Ga in stilte lezen.
timer
15:00

Slide 1 - Tekstslide

Lezen

Slide 2 - Tekstslide

Planning

  • Lezen (al gedaan)
  • Wat weet je al/instructie/oefenen
  • Werken 
  • Afsluiten

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:

  • weet je weer wat de tekstdoelen zijn
  • weet je weer wat feit/objectief en mening/subjectief inhoudt
  • weet je wat tekstvorm en tekstsoort betekent en kan je ze onderscheiden

Slide 4 - Tekstslide

Schrijf drie dingen op die je hebt onthouden
van de vorige les.

Slide 5 - Woordweb

Waar kun je hoofdzaken vinden?
A
In de inleiding en in de laatste zinnen van een alinea.
B
In de inleiding en het slot.
C
In de inleiding, het slot en in de kernzin van elke alinea.
D
In de kernzinnen van de alinea's.

Slide 6 - Quizvraag

De hoofdgedachte van een tekst is:
A
Het belangrijkste wat er gezegd wordt over het onderwerp in een zin.
B
Het belangrijkste wat er gezegd wordt over het onderwerp in een paar zinnen.
C
Voorbeelden die gegeven worden in de tekst.
D
De mening van de schrijver.

Slide 7 - Quizvraag

Tekstsoorten

Als je gaat lezen, is het belangrijk dat je van tevoren weet met wat voor tekst je te maken hebt. Dat helpt je de tekst te interpreteren en de inhoud goed te begrijpen. De tekstsoort is afhankelijk van het doel dat de schrijver heeft. Zie paragraaf 7.1 ‘Schrijven - Schrijfdoelen’. Je kunt achter het tekstdoel komen door de tekst eerst verkennend te lezen. Teksten worden onderverdeeld in vijf soorten:
  • Informerende teksten
  • Overtuigende teksten
  • Activerende teksten
  • Amuserende teksten
  • Instruerende teksten

Slide 8 - Tekstslide

Tekstsoorten

Als je gaat lezen, is het belangrijk dat je van tevoren weet met wat voor tekst je te maken hebt. Dat helpt je de tekst te interpreteren en de inhoud goed te begrijpen. De tekstsoort is afhankelijk van het doel dat de schrijver heeft. Zie paragraaf 7.1 ‘Schrijven - Schrijfdoelen’. Je kunt achter het tekstdoel komen door de tekst eerst verkennend te lezen. Teksten worden onderverdeeld in vijf soorten:
  • Informerende teksten
  • Overtuigende teksten
  • Activerende teksten
  • Amuserende teksten
  • Instruerende teksten

De eerste drie zijn het belangrijkst voor zakelijk lezen. Tot elke tekstsoort behoren verschillende tekstvormen. 

Slide 9 - Tekstslide

Informerende teksten


Tot deze tekstsoort behoren tekstvormen als nieuwsbericht, achtergrondartikel, actualiteitenprogramma en verslag. Het doel van de schrijver is de lezer kennis aan te reiken. Informerende teksten zijn objectief. Zie paragraaf 6.7 ‘Zakelijk lezen - Feit en mening’.

Slide 10 - Tekstslide

Overtuigende teksten


Deze tekstsoort bevat tekstvormen als column, recensie en ingezonden brief. Het doel van de schrijver is zijn mening te geven en eventueel de lezer deze mening over te laten nemen. 
Overtuigende teksten zijn subjectief, maar bevatten behalve de mening van de schrijver ook feiten die helpen de lezer te overtuigen. Zie paragraaf 6.7 ‘Zakelijk lezen - Feit en mening’.

Slide 11 - Tekstslide

Activerende teksten


Tot deze tekstsoort behoren tekstvormen als advertentie en aankondiging. De schrijver heeft als doel de lezer aan te sporen tot actie: iets kopen of ergens naartoe gaan. Een activerende tekst heeft vaak ook als doel de lezer te overtuigen: pas dan zal deze tot actie overgaan. Activerende teksten kunnen subjectief zijn (reclames bijvoorbeeld), maar hebben meer effect als ze ook feiten bevatten. Zie paragraaf 6.7 ‘Zakelijk lezen - Feit en mening’.

Slide 12 - Tekstslide

Wat is een tekstvorm?
A
informerende tekst
B
informeren
C
amuseren
D
handleiding

Slide 13 - Quizvraag

Wat is geen tekstsoort?
A
ingezonden brief
B
handleiding
C
activeren
D
verhaal

Slide 14 - Quizvraag

Tekstdoel
De schrijver wil..
Voorbeeld tekstvorm
Informeren
= objectief
Activeren
= subjectief
Overtuigen
= subjectief
Amuseren
dat je iets te weten komt
je overhalen om iets te doen
dat je zijn mening overneemt
je vermaken
krantenbericht, verslag nieuwsbericht, leesboek
reclametekst, uitnodiging, advertentie
bespreking van een film of boek (recensie), betoog, column
verhaal, leesboek, strip, roman, rap, mop
Instrueren
je vertellen/uitleggen hoe je iets moet doen
recept, handleiding
Tekstsoort
informerende tekst
amuserende tekst
activerende tekst
overtuigende tekst
instruerende tekst

Slide 15 - Tekstslide

Amuserende tekst
Amuseren
de lezer vermaken met 
een grappige tekst.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Feit en mening - persoon en zaak

Informatie die op feiten is gebaseerd wordt ook wel objectief genoemd: de informatie wordt aangeboden als een meetbare zaak (object). 
Meningen zijn subjectief: het uitgangspunt is de persoon (het subject). 

Sommige tekstvormen, zoals verslagen, nieuwsberichten of achtergrondartikelen, zijn bij uitstek objectief: het tekstdoel is informeren. Andere tekstvormen, zoals betogen, recensies of ingezonden brieven, hebben juist per definitie een subjectief karakter. De meeste subjectieve teksten bevatten ook objectieve informatie (zo geeft een recensent pas zijn mening over een film of game nadat hij die aan het begin van zijn recensie feitelijk beschreven heeft).

Slide 27 - Tekstslide

Feit of mening

Slide 28 - Tekstslide

Feit (ingezonden brief)
  • Uitspraak over iets wat waar of niet waar is 
  • Een feit kan je controleren.

Voorbeeld
De helft van de veertienjarigen in Nederland krijgt 50 euro kleedgeld per maand.
= controleerbaar
= waar of niet waar

Feit - objectief = ongevoelig

Slide 29 - Tekstslide

Mening/standpunt (ingezonden brief)
  • Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt.
  • Het is niet controleerbaar
  • Je kunt het eens of oneens ermee zijn
  • Een mening herken je soms (maar lang niet altijd!) aan signaalwoorden als: ik vind, volgens mij, lijkt mij, naar mijn mening, mijns inziens
Voorbeeld
Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen.

Mening - subjectief = sentiment(een) (= gevoel/emotie)

Slide 30 - Tekstslide

Werk voor de deze en de volgende les + huiswerk: 

Werkboek deel 2, blz. 25, deel 1: 1 t/m 3 + "Klaag niet te snel over de bezorger': 4 t/m 7 + deel 2, opdracht 2 t/m 6 en 8


Wat  niet af is = huiswerk
Klaar = lezen uit je leesboek
Stel de volgende les vragen over fouten die je niet begreep!
timer
10:00

Slide 31 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:

  • weet je weer wat de tekstdoelen zijn
  • weet je weer wat feit/objectief en mening/subjectief inhoudt
  • weet je wat tekstvorm en tekstsoort betekent en kan je ze onderscheiden

Slide 32 - Tekstslide

Ik weet wat tekstdoel, tekstvorm en tekstsoort zijn.
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll

Ik kan het verschil tussen feit/objectief en mening/subjectief herkennen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 35 - Open vraag

Feedback:
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?

Slide 36 - Open vraag