Leestekens en hoofdletters

1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-4

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

* Leestekens en hoofdletters

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je leert leestekens op de juiste manier gebruiken.
  • Je weet wanneer je welke leestekens je moet gebruiken in een bepaalde situatie.
  • Je weet wanneer je een hoofdletter gebruikt

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Begrip
  • Leestekens: tekens die in de tekst gebruikt worden om een tekst beter leesbaar te maken. 

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Plaats leestekens in de tekst
Gebruik blz. 101 van het handboek om de tekst te kunnen verbeteren.

Slide 15 - Tekstslide

Plaats hoofdletters en leestekens
s zomers leefde men in de middeleeuwen buiten en werden karels avonturen en belerende fantasieën opgevoerd en hoorde men gecreëerde poezie op bomvolle pleinen vol geïnteresseerde mensen was het fictie of nonfictie marias leven stond in ieder geval centraal in veel verhalen want de bijbel speelde een belangrijke rol

Slide 16 - Tekstslide

Ervaar het verschil!
's Zomers leefde men in de middeleeuwen buiten en werden Karels avonturen en belerende fantasieën opgevoerd en hoorde men gecreëerde poëzie op bomvolle pleinen vol geïnteresseerde mensen. Was het fictie of non-fictie? Maria's leven stond in ieder geval centraal in veel verhalen, want de Bijbel speelde een belangrijke rol.

Slide 17 - Tekstslide

Een zin eindigt met een leesteken
  • Punt (gewone zin):
    De deelnemers presenteren hun act.
  • Vraagteken (vraagzin):
    Zijn ze erg zenuwachtig?
  • Uitroepteken (uitroep):
    Doe je best!
  • Combinatie van een vraag- en uitroepteken: Echt waar?!

Slide 18 - Tekstslide

Komma
De komma is een korte pauze in een zin. Zonder de komma kan een zin verkeerd geïnterpreteerd worden.

Slide 19 - Tekstslide

Komma
 De komma is een korte pauze in een zin.
Je gebruikt een komma...
bijvoorbeeld
als je iemand aanspreekt
'Hé, wat doe jij hier?'
tussen delen van een opsomming
In de zomer ga ik fietsen, zwemmen, wandelen en raften.
voor voegwoorden als: want, maar, omdat, zoals.
In deze zin staat een komma, want er staat een voegwoord in.
tussen twee persoonsvormen
Pas toen hij dat zei, vielen de puzzelstukjes op z'n plaats.

Slide 20 - Tekstslide

Wat gebeurt hier?

De meester zei Pietje is een monster.

  • De meester zei: "Pietje is een monster."
  • "De meester," zei Pietje, "is een monster."

Slide 21 - Tekstslide

Wat gebeurt hier?

  • De leerlingen die met zekerheid een voldoende willen hebben vaak goed geleerd en geoefend.
  • De leerlingen die met zekerheid een voldoende willen, hebben vaak goed geleerd en geoefend.

Slide 22 - Tekstslide

Schrijf de zin over, met de komma op de juiste plek!

Als je gesport hebt moet je daarna douchen.

Slide 23 - Open vraag

Als je gesport hebt, moet je daarna douchen.

Slide 24 - Tekstslide

Dubbele punt
  • Voor een toelichting of verklaring.
  • Voor een opsomming
  • Voor een citaat

Slide 25 - Tekstslide

Wat gebeurt hier?

  • De patiënt redt het niet het donorhart invriezen dus
  • De patiënt redt het: niet het donorhart invriezen dus!
  • De patiënt redt het niet: het donorhart invriezen dus!

Slide 26 - Tekstslide

Schrijf de zin over, met de dubbele punt en komma op de juiste plek!

Laatst toen ik mijn kamer aan het opruimen was vond ik allerlei spullen van toen ik jong was lego barbies kaartspellen en knuffels.

Slide 27 - Open vraag

Laatst, toen ik mijn kamer aan het opruimen was, vond ik allerlei spullen van toen ik jong was: lego, barbies, kaartspellen en knuffels.

Slide 28 - Tekstslide

Aanhalings-tekens
  • Bij een directe rede of citaat.
  • Als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis 

Slide 29 - Tekstslide

Voorbeeld aanhalingstekens
Directe reden of een citaat:

- 'Heb jij een pen voor me?' vroeg Rachel aan Sem.
- 'Volgende week ben ik bij mijn vader en zijn vriend', zei Storm.
- Linde smeekte haar zus: 'Mag ik alsjeblieft dat zwarte jurkje van je lenen?'
- 'Als ik je van het station moet halen,' zei Lars, 'dan stuur je maar een appje.'

Slide 30 - Tekstslide

Voorbeeld aanhalingstekens
LET OP! 
Bij een indirecte rede (je schrijft dan niet letterlijk iemands woorden) en bij gedachten gebruik je geen aanhalingstekens.

- Rachel vroeg aan Sem of hij een pen voor haar had.

Slide 31 - Tekstslide

‘Isabelle zei:‘ Ik heb een super vakantie gehad.
A
Goed
B
Fout

Slide 32 - Quizvraag

Bjorn vroeg: ‘Wil je de suiker aangeven?’
A
Goed
B
Fout

Slide 33 - Quizvraag

Nina zei tegen Joost: ‘Ik kan het niet vinden.’
A
Goed
B
Fout

Slide 34 - Quizvraag

Hij dacht dat hij wel op tijd kon komen.
A
juist
B
onjuist

Slide 35 - Quizvraag

Bollo, de hond van de buren, heeft het hele weekend geblaft.
A
juist
B
onjuist

Slide 36 - Quizvraag

'Je kunt ervan uitgaan', zegt hij, 'dat ik niet op tijd in de les kan komen'.
A
juist
B
onjuist

Slide 37 - Quizvraag

Hoofdletters aan het begin van een zin
De meeste zinnen beginnen met een hoofdletter.

Uitzonderingen:
  • De zin begint met een apostrof --> 's Winters
  • De zin start met een getal in cijfers --> 25 mensen kwamen om
  • De zin start met een symbool --> @-tekens gebruik je in mailadressen, Twitteraccounts, enz

Slide 38 - Tekstslide

Apostrof

  • Je begint een zin met een hoofdletter.
Als de zin met een afgekort woord begint, verschuift de hoofdletter naar het tweede woord:

  • 's Ochtends sta ik vroeg op.
  • 't Was vanochtend wel erg koud.

Slide 39 - Tekstslide

Cijfer of symbool
Als de zin met een cijfer of symbool begint, schrijf je geen hoofdletter aan het begin van de zin.

  • €15 betaalde hij voor het boek.
  • 86 jaar geleden werd mijn opa geboren.

Slide 40 - Tekstslide

Eigennamen 
Dit zijn namen van personen, instituten, merken, historische gebeurtenissen en feestdagen.

Rembrandt, Apple, de Bijbel (als het gaat om het verhaal), Nike, Tweede Wereldoorlog en Moederdag.

Slide 41 - Tekstslide

Tussenvoegsels
Je schrijft het eerste en het laatste deel van een naam met een hoofdletter.

Moniek van der Berg
mevr. M. van der Berg
mevr. Van der Berg
dhr. Van Driel

Slide 42 - Tekstslide

Aardrijkskundige namen en afleidingen
Bij aardrijkskundige namen van landen, steden, rivieren, enzovoort gebruik je een hoofdletter.
  • Eindhoven
  • Amerikaanse president (afleiding)
  • Noord-Amerika

Ook bij volken, talen of dialecten gebruik je een hoofdletter.
  • Fransman
  • Limburgs dialect

Slide 43 - Tekstslide

Geen hoofdletter
  • maanden --> april, mei, december
  • dagen --> maandag, zaterdag
  • windstreken --> noordoosten, westen
  • historische tijdperken --> prehistorie
  • afleidingen feestdagen --> paasei, moederdagcadeau

Slide 44 - Tekstslide

Geen hoofdletter
Culturele, politieke en religieuze stromingen krijgen een kleine letter.
existentialisme, hindoeïsme, hindoes (aanhangers)

maar....
Je schrijft wel een hoofdletter als het gaat om bewoners van een bepaald gebied of als het gaat om een instituut in een stroming
Hindoes (mensen uit Hindoestan/ Voor-Indië) en de Boeddhistische Unie Nederland

Slide 45 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
ronell Langston Plasschaert
B
Ronell langston Plasschaert
C
Ronell Langston Plasschaert
D
Ronell Langston plasschaert

Slide 46 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
belgische gerechten
B
belgische Gerechten
C
Belgische Gerechten
D
Belgische gerechten

Slide 47 - Quizvraag

Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
A
kerstmis
B
december
C
kerstviering
D
kerstboom

Slide 48 - Quizvraag

Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
A
winkel
B
supermarkt
C
lidl
D
aanbieding

Slide 49 - Quizvraag

Slide 50 - Tekstslide