La classe du 8 mars

Le 9 mars
Demain: oefenen met Phrases bizarres
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Le 9 mars
Demain: oefenen met Phrases bizarres

Slide 1 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord

Zeg in het Frans:
1 mijn liedje
2 zijn familie
3 haar broer
4 zijn zus
5 jouw vriend
6 haar vriendin 
Stel de vraag in het Fransen antwoord met ja en nee

Is het jouw hoed? 
Is het zijn tafel
Is het haar stoel? 
Is het mijn pen? 
Is het haar boek? 
Is het jouw hoofd? 

Slide 2 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
mon 
mon livre

ma
ma chaise
mes
mes livres (m)
mes chaises (v)
ton 
ton cahier
ta 
ta classe
tes
tes cahiers (m)
tes classes (v)
son 
son cochon
sa 
sa guitare
ses 
ses cochons (m)
ses guitares (v)

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoorden

Vertaal: 
1 ik raap op
2 jij blijft
3 hij herhaalt
4 ik laat zien / presenteer
5 zij zingt
6 men leert uit het hoofd
  
ik heb
jij bent
hij heeft
zij is
ik ben
men heeft
jij hebt 
men is
het is

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoorden 
je m'appelle = ik heet
je suis = ik ben
j'ai = ik heb

tu t'appelles =
jij heet
tu es = jij bent
 
tu as = jij hebt

il/elle/on s'appelle = hij/zij/men heet
 
il/elle/on est = 
hij/zij/men is
il/elle/on a = 
hij/zij/men heeft

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoorden 
je vais = ik ga
je veux = ik wil
je peux = ik kan

tu vas =
jij gaat
tu veux = jij wilt
 
tu peux = jij kunt

il/elle/on va = hij/zij/men gaat
 
il/elle/on veut = 
hij/zij/men wil
il/elle/on peut = 
hij/zij/men kan

Slide 6 - Tekstslide

Werkwoorden 
je fais = ik maak / doe

tu fais = jij maakt/doet
il/elle/on fait = hij/zij/men maakt/doet

Slide 7 - Tekstslide

Werkwoorden 
je tombe = ik val
je parle = ik praat
je  présente = ik presenteer

tu tombes =
jij valt
tu parles = jij praat
 
tu présentes = jij presenteert
il/elle/on tombe = hij/zij/men valt
 
il/elle/on parle = 
hij/zij/men praat
il/elle/on présente = hij/zij/men presenteert

Slide 8 - Tekstslide

Négation (ne....pas)
Wat was ook maar weer de regel? 

We maken de zinnen uit Les TPC ontkennend: 
pak je boekje dus maar!

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Les questions de base
C'est quel jour et quelle date aujourd'hui?
Aujourd'hui, c'est vendredi le 17 décembre
Ton anniversaire, c'est quand?
Mon anniversaire, c'est le quatorze juillet
Tu es en quelle classe? 
Je suis en classe H1F
Comment tu t'appelles? 
Je m'appelle Jacqueline


Slide 11 - Tekstslide

Les questions 2
Est-ce que la maison de paille tombe? Et la maison de briques?
Oui, la maison de paille tombe (Oui, elle tombe) 
Qu'est-ce que le loup crie quand il frappe à la porte?
Le loup crie: Petit cochon, petit cochon, je veux entrer!  Il crie: petit cochon etc etc
Comment est la soupe? La soupe est chaude of Elle est chaude
Pourquoi est-ce que le loup crie 'Au secours'? 
Le loup / Il crie 'Au secours!' parce que.......

Slide 12 - Tekstslide

Les questions 3 (+ négation)
Est-ce que c'est une chaise? Oui / Non
Oui, c'est une chaise / non, ce n'est pas une chaise
Est-ce que la porte est rouge? Oui / Non
Oui, la porte est rouge / elle est rouge / non, elle n'est pas rouge
Est-ce que l'école est grande? Oui / Non
Oui, l'école est grande / elle est grande / non, elle n'est pas grande

Slide 13 - Tekstslide

Les questions 4 (+ négation)
Est-ce que c'est ton manteau? Oui / Non
Oui, c'est mon manteau / non, ce n'est pas mon manteau
Est-ce que c'est ma maison? Oui / Non
Oui, c'est ma maison / non, ce n'est pas ma maison
Est-ce que c'est son anniversaire? Oui / Non
Oui, c'est son anniversaire / non, ce n'est pas son anniversaire

Slide 14 - Tekstslide

Les questions 5
Où habite le deuxième petit cochon? 
Le deuxième petit cochon habite ( = woont) dans une maison de bois
Il habite dans une maison de  bois
Quand....
Qui.....
Pourquoi......

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Les nombres de  1 à  69

1-20 kennen we al!
20 vingt
30 trente
40 quarante
50 cinquante
60 soixante
70 soixante - dix

21 vingt-et-un
22 vingt-deux
23 vingt-trois
24 vingt-quatre
25 vingt-cinq
26 vingt-six
27 vingt-sept
28 vingt-huit
29 vingt-neuf
30 trente

Slide 17 - Tekstslide

60 soixante
61 soixante-et-un
62 soixante-deux
...
69 soixante-neuf
70 soixante-dix (en geen septante!)

100 cent (denk maar aan: eurocent)

Slide 18 - Tekstslide