kennistest leerjaar 1 gpl

Een tracheastoma is altijd tijdelijk
A
waar
B
niet waar
1 / 40
volgende
Slide 1: Quizvraag
VerzorgingMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 65 min

Onderdelen in deze les

Een tracheastoma is altijd tijdelijk
A
waar
B
niet waar

Slide 1 - Quizvraag

Kan iemand met een tracheostoma of tracheotomie douchen?
A
ja
B
nee

Slide 2 - Quizvraag

Wat is een tracheostoma?
A
een stoma in de slokdarm
B
een stoma in de luchtpijp
C
een stoma in de luchtpijp en slokdarm

Slide 3 - Quizvraag

intermitterend katheteriseren doe je hoe vaak per dag
A
tussen de 4 en 6maal
B
tussen de 8 en 10maal
C
tussen de 1 en 3maal
D
tussen de 2 en 7maal

Slide 4 - Quizvraag

een sp katheter zit op de volgende plek
A
boven het schaambeen
B
onder het schaambeen

Slide 5 - Quizvraag

een sp katheter wordt ingebracht door
A
verpleegkundige
B
neuroloog
C
uroloog
D
verzorgende

Slide 6 - Quizvraag

welke methoden van blaasspoelen kennen we
A
gesloten systeem
B
open methode
C
beide onjuist
D
beide juist

Slide 7 - Quizvraag

de beste temperatuur voor blaaspoelvloeistof is
A
op kamer temperatuur
B
40 graden
C
op lichaamstemperatuur
D
maakt niet uit

Slide 8 - Quizvraag

Wat is geen indicatie voor het inbrengen van een verblijfskatheter?
A
urineretentie
B
postoperatief
C
wens van de zorgvrager
D
obstructie van de prostaat

Slide 9 - Quizvraag

kies uit verschillende methodes om te katheteriseren
A
eenmalig
B
tweemalig
C
driemalig
D
intimiderend katheteriseren

Slide 10 - Quizvraag

katheteriseren is een voorbehouden handeling
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Een dubbellumen katheter word ook wel een...... (welk antwoord is juist) genoemd.
A
eenmalige katheter
B
Catheter a Demeure

Slide 12 - Quizvraag

een vrouw heeft een langere urinebuis dan een man
A
juist
B
onjuist
C
even lang

Slide 13 - Quizvraag

blaaskrampen tijdens blaasspoelen kunnen ontstaan door
A
te koude blaasspoelvloeistof
B
verkeerde blaasspoelvloeistof
C
te warme blaasspoelvloeistof

Slide 14 - Quizvraag

wat is de juiste betekenis van urineretentie
A
de hoeveelheid urine wat je uitplast
B
de hoeveelheid urine wat je niet uitplast
C
beide jusit
D
beide onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Welke symptomen kunnen wijzen op blaas retentie?
A
kleien beetjes urine verlies
B
terugkerende aandrang bij het plassen
C
buikpijn
D
alle antwoorden zijn juist

Slide 16 - Quizvraag

wat staat niet op een recept
A
naam van het medicijn
B
naam van de apotheek
C
sterkte van het medicijn
D
naam van de huisarts

Slide 17 - Quizvraag

hoe noem je het als 2 medicijnen elkaar beïnvloeden
A
complicatie
B
interactie
C
allergie
D
capsule

Slide 18 - Quizvraag

medicatie wat op de huid wordt aangebracht (zoals zalf) noemen we
A
transdermale medicatie
B
sublinguale medicatie
C
dermaal of cutaan
D
oraal of per os

Slide 19 - Quizvraag

een hoestdrank werkt:
A
plaatselijk
B
systemisch/algemeen

Slide 20 - Quizvraag

bij welk type diabetes ben je insuline afhankelijk
A
type 1
B
type 2
C
type 3
D
type 4

Slide 21 - Quizvraag

bij welk type diabetes spreek je van ouderdomsdiabetes
A
type 1
B
type 2

Slide 22 - Quizvraag

welk orgaan maakt insuline aan
A
alvleesklier
B
milt
C
lever
D
galblaas

Slide 23 - Quizvraag

wanneer maakt de alvleesklier helemaal geen insuline meer aan
A
type 2
B
type 1
C
beide
D
bij geen van de antwoorden

Slide 24 - Quizvraag

wanneer spreek je van een te lage bloedsuiker
A
hypo
B
hyper
C
beide

Slide 25 - Quizvraag

wanneer spreek je van een te hoge bloedsuiker
A
hypo
B
hyper
C
beide

Slide 26 - Quizvraag

insuline injecteren is een vorm van loodrecht injecteren
A
juist
B
onjuist

Slide 27 - Quizvraag

je doet altijd een dubbele check bij insuline injecteren
A
juist
B
onjuist
C
zelf weten

Slide 28 - Quizvraag

wat is het doel van het behandelen bij een gele wond
A
beschermen
B
reinigen --> bacteriën verwijderen
C
reinigen -->necrotisch weefsel verwijderen

Slide 29 - Quizvraag

wat voor type wonden kunnen we onderscheiden
A
geel, zwart, rood , oranje
B
geel en zwart
C
geel, rood en zwart
D
rode en zwarte wonden

Slide 30 - Quizvraag


voorbeelden van rode wonden zijn (meerdere antwoorden mogelijk)(je kan maar 1 kiezen)
A
steekwonden
B
waterpokken
C
operatiewonden
D
necrotische wonden

Slide 31 - Quizvraag

Granulatieweefsel:
A
groeit vanuit de wondranden en wondbodem
B
moet vooral droog worden behandeld
C
moet zo nat mogelijk zijn

Slide 32 - Quizvraag

een wond geneest het beste in een
A
vochtig milieu
B
droog milieu

Slide 33 - Quizvraag

bij ACT zwachtelen gebruik je de volgende zwachtels
A
zwachtels met lange rek
B
zwachtels met korte rek
C
beide onjuist

Slide 34 - Quizvraag

Bij welke ulcus cruris (open been) mag je niet act zwachtelen
A
veneuze ulcus cruris
B
arteriële ulcus cruris
C
bij beide mag je act zwachtelen
D
bij beide mag je niet act zwachtelen

Slide 35 - Quizvraag

Bij polsteren zorg je er voor:
A
Dat overal verschillende druk ontstaat
B
dat overal gelijke druk ontstaat
C
dat je rondom het been synthetische watten aanbrengt
D
alle antwoorden zijn juist

Slide 36 - Quizvraag

om er zeker van te zijn dat een neus maagsonde goed zit doe je:
A
controle doormiddel van luisteren met de stethoscoop
B
ph waarde controle
C
beide mag
D
beide mogen niet

Slide 37 - Quizvraag

een peg sonde is een sonde via de neus
A
juist
B
onjuist

Slide 38 - Quizvraag

tips en tops voor
de vaardigheidslessen

Slide 39 - Woordweb

bedankt voor jullie inzet en alvast een hele fijne vakantie in gezondheid!

Marleen en Nathan

Slide 40 - Tekstslide