In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
What are we going to do today?
- Who is here?
- What did we do in the previous lesson?
- Making negations
- Homework time!
- End of lesson
Slide 2 - Tekstslide
What was your homework?
Let's check all the homework you had to do in class!
Slide 3 - Tekstslide
Wat hebben we de vorige les gedaan?
Slide 4 - Woordweb
Well done! We hebben vragen en ontkenningen leren maken. Hier gaan we nog kort over praten..
Slide 5 - Tekstslide
What does the English word ''question'' mean?
A
antwoord
B
vraag
C
optie
D
verzoek
Slide 6 - Quizvraag
Vraagzin maken
Meestal gebruik je een vorm van het werkwoord to doom een vraagzin te maken. Hoe je dat werkwoord vervoegt is als volgt:
I do
You do
He/she/it does
We do
You do
They do
Slide 7 - Tekstslide
Hoe vraag je het volgende in het EN: Weet jij haar naam?
Slide 8 - Open vraag
Hoe vraag je het volgende in het EN: Slaap jij hier?
Slide 9 - Open vraag
Vraagzin maken
In het Engels hebben we hulpwerkwoorden. Dit zijn de volgende woorden:
Can, could, shall, will, would, should, may, might en alle vormen van 'to be' (I am, you are, he/she/it/is, we are, you are, they are)
Slide 10 - Tekstslide
Vraagzin maken
Wanneer je zo'n hulpwerkwoord in de zin ziet staan, dan maak je geen zin met 'to do', maar dan draai je dit hulpwerkwoord om met het onderwerp in de zin:
I should eat more - Should I eat more?
I will talk to him soon - Will I talk to him soon?
She is a nice girl - Is she a nice girl?
Slide 11 - Tekstslide
Maak een vraagzin: I should ask him to stay here
Slide 12 - Open vraag
Maak een vraagzin: We shall not pass
Slide 13 - Open vraag
Maak een vraagzin: My sister will never stop hugging me
Slide 14 - Open vraag
Questions
Wel een hulpwerkwoord
Geen hulpwerkwoord
Draai dit om met het onderwerp
Zet 'do' of 'does' aan het begin van de zin
Slide 15 - Tekstslide
Alright! Door naar grammatica onderdeel nummer 5. Deze staat op pagina 101 in je boek.
Slide 16 - Tekstslide
Negation betekent ontkenning. Wat is een ontkenning?
Slide 17 - Open vraag
Negation: iets dat niet zo is
Een negation (ontkenning) gebruik je om te zeggen dat iets niet zo is.
Je maakt een ontkenning door don't of doesn't voor het werkwoord te zetten. Je gebruikt doesn't bij he, she en it.
Voorbeeld:
I know him. --> I don't know him.
Slide 18 - Tekstslide
Met een ontkenning geef je dus aan dat iets...
A
wel zo is
B
niet zo is
C
misschien zo is
D
zo kan zijn
Slide 19 - Quizvraag
Vervoeging van het werkwoord
She likes music --> She doesn't like music.
In dit voorbeeld kun je zien dat er niet alleen doesn't in de zin komt te staan, het woord likes verandert ook naar like.
Als je namelijk don't of doesn't in de zin plakt, hoef je het werkwoord niet meer te vervoegen! Je gebruikt het hele ww.
Slide 20 - Tekstslide
'I eat apples.' The correct negation is:
A
I don't eat apples.
B
I don't ate an apple.
C
I aten't an apple
D
I ate apples
Slide 21 - Quizvraag
'He loves ice cream.' The correct negation is:
A
He don't loves ice cream.
B
He don't love ice cream.
C
He doesn't loves ice cream.
D
He doesn't love ice cream.
Slide 22 - Quizvraag
Fill in: Sharon ............ ........... (not enjoy) movies.
Slide 23 - Open vraag
Fill in: We ............. .............. (not do) karate.
Slide 24 - Open vraag
Fill in: This girl ........ (not hate) studying
Slide 25 - Open vraag
Grammar 5
Wanneer er echter een HULPWERKWOORD in de zin staat, plak je gewoon 'not' achter dit hulpwerkwoord.