Samenvatting Hoofdstuk 1

• Economie
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Welkom

Samenvatting en oefenvragen H1 

1.1 Waar heb jij behoefte aan? 

Economie gaat over de behoeften die mensen hebben en de keuzes die zij maken om in de behoeften te voorzien 

- Primaire en secundaire behoeften 

- Middelen: geld en tijd

- Schaars : Als iets niet zonder inspanning er is 

- Vrije goederen 

1.1 Waar heb jij behoefte aan? 

- Prioriteiten stellen 

- Welvaart: in welke mate kan jij in je behoeften voorzien

- Zelfvoorziening : Voorzien in behoeften zonder te kopen 

- Procent rekenen (dinsdag besproken) 

Geef een voorbeeld van een primaire behoefte en een voorbeeld van een secundaire behoefte

Welk begrip past het beste bij de omschrijving: De mate waarin jij in je behoefte kunt voorzien

1. Behoeften
2. Economie
3. Prioriteiten
4. Welvaart

1.2 Hoe word jij beïnvloed? 

Consument: Iemand die goederen en diensten koopt om in zijn eigen behoeften te voorzien. 

Marketingmix: de 6 p's 

Reclame: Commercieel, ideëel, merk en informatief 

Productbeleid: A-merk, B-merk en huismerk 

Doelgroep: Wie koopt mijn product en waarom? 

Je koopt een nieuw mobieltje. Leg uit hoe je zowel sociale beïnvloeding als commerciële beïnvloeding kunt hebben hierbij

Welke uitspraak is juist

1. A- en B-merken zijn moeilijk verkrijgbaar
2. A-merken zijn altijd van betere kwaliteit
3. A-merken zijn duurder dan b-merken
4. Huismerkproducten zijn verse producten

1.3 Budgetteren moet je leren 

Het Nibud: Geeft voorlichting over uitgaven en inkomsten 

Budgetteren: het afstemmen van je uitgaven en inkomsten, doormiddel van een begroting 

Welke inkomens heb je? 

1. Inkomen uit arbeid

2. Inkomen uit bezit

3. Inkomen uit overdracht

1.3 Budgetteren moet je leren

Welke uitgaven heb je?

1. Vaste lasten

2. Huishoudelijke uitgaven

3. Incidentele uitgaven 

Reserveren: Geld apart zetten voor een toekomstige uitgave 

Noem de 3 soorten inkomens en geef een voorbeeld

Het Nibud adviseert huishoudens om een financiële buffer te hebben. Waarom?

1.4 Alles wordt duurder 

Koopkracht: wat kan je kopen van jouw salaris? 

Inflatie: prijsstijgingen

Deflatie: Prijsdaling

CBS: Centraal bureau van statistiek, zij berekenen de prijsveranderingen

Indexcijfer: Laat een procentuele verandering zien ten opzichte van het basisjaar 

Leg uit waarom deflatie negatief is voor bedrijven

Wordt je koopkracht positief of negatief beïnvloed:

1. Je zorgpremie stijgt harder dan je loon
2. Je loon stijgt met 2% en de kosten van gas daalt 5%
3. De regering kondigt belastingverhoging aan
4. Er wordt komend jaar gerekend op deflatie van 1%