H6 Wie heeft het voor het zeggen? 6.4 Wat geeft de overheid uit? (pincode 7e editie)

Welkom! 
H6 Wie heeft het voor het zeggen?


6.4 Wat geeft de overheid uit? Deel 1
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3,4

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Welkom! 
H6 Wie heeft het voor het zeggen?


6.4 Wat geeft de overheid uit? Deel 1

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
- Herhalen 6.3 Hoe komt de overheid aan geld? 

- 6.4 Wie heeft het voor het zeggen? Deel 1
- Tussentijds zelfstandig aan het werk


Slide 2 - Tekstslide

Herhalen 6.3
Leerdoelen:
  

Je kunt nu

  • de belangrijkste inkomsten noemen die een gemeente heeft.√
  • voorbeelden noemen van enkele belastinginkomsten van de overheid.√
  • het verschil uitleggen tussen directe en indirecte belastingen.√
  • enkele niet-belastingontvangsten noemen.√

Slide 3 - Tekstslide



Wat is de belangrijkste inkomstenbron voor een gemeente? Kies het juiste antwoord.
A
Afvalstoffenheffing
B
Inkomsten van paspoorten en bromfietscertificaten
C
Geld vanuit het rijk
D
Onroerendezaakbelasting (ozb)

Slide 4 - Quizvraag



Welke belastingen betaal je als je benzine tankt voor je scooter? Kies het juiste antwoord.
A
Accijns en loonbelasting
B
Btw en loonbelasting
C
Btw en accijns
D
Loonbelasting en belasting over de winst

Slide 5 - Quizvraag

Kies in onderstaande zinnen de juiste woorden.

Als je in dienst bent bij een bedrijf, dan houdt je werkgever loonbelasting/winstbelasting in op je brutoloon/nettoloon.
A
loonbelasting, brutoloon
B
loonbelasting, nettoloon
C
winstbelasting, brutoloon
D
winstbelasting, nettoloon

Slide 6 - Quizvraag

Kies in onderstaande zinnen de juiste woorden.

De werkgever betaalt die belasting aan het bedrijf/de Belastingdienst.
A
het bedrijf
B
de belastingdienst

Slide 7 - Quizvraag



Wat zijn twee voorbeelden van directe belastingen? Kies de juiste twee antwoorden.
A
Accijns
B
Loonbelasting
C
Btw
D
Winstbelasting

Slide 8 - Quizvraag




Een ander woord voor indirecte belastingen is kostprijsverhogende/kostprijsverlagende belastingen.
A
kostprijsverhogende
B
kostprijsverlagende

Slide 9 - Quizvraag



Wie zorgt ervoor dat de loonbelasting aan de overheid wordt betaald? Kies het juiste antwoord.
A
Jijzelf. Je maakt de loonbelasting zelf over naar de overheid.
B
De werkgever. Die houdt het op je loon in en maakt het over.
C
De winkelier. Die betaalt het nadat je iets hebt gekocht.

Slide 10 - Quizvraag

6.4 Waar geeft de overheid geld aan uit? Deel 1
Leerdoelen:

Aan het einde van deze les kun je

  • uitleggen wat de rijksbegroting en de miljoenennota met elkaar te maken hebben.
  • uitleggen waar de overheid op let als ze geld uitgeeft.

Slide 11 - Tekstslide

Huishoudboekje van de overheid
Op Prinsjesdag presenteert minister van Financiën:
  • rijksbegroting = verwachte inkomsten en uitgaven komend jaar
  • miljoenennota = toelichting op de rijksbegroting






Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Overheidsuitgaven
Groot deel overheidsuitgaven naar sociale zekerheid en zorg
Ieder jaar extra investeringen 

--> prioriteiten stellen bij de uitgaven!




Slide 14 - Tekstslide

Zelfstandig aan het werk 
timer
10:00
Opdracht: 
Maak nu zelfstandig opgave 1 t/m 6 op bladzijde 172 en 173. Je mag overleggen.
Schrijf de volledige antwoorden in je boek, inclusief formule!
Hulp nodig? In deze volgorde: 
1. Boek
2. Klasgenoot
3. Docent
(de eerste 2 minuten help ik niet)
Je krijgt 10 minuten de tijd
Klaar? Meld je bij de docent.
Na 10 minuten gaan we samen de opgaven bespreken. Je geeft dan je antwoord via lesson up door. Iedereen moet zijn antwoord kunnen uitleggen.

Slide 15 - Tekstslide

Opgave 1 blz 172:
Zet de uitgaven in volgorde. Begin met waaraan je het meeste geld zou uitgeven.

Geld naar arme gezinnen – het leger – onderwijs – de zorg

Slide 16 - Open vraag

Opgave 2 blz 172:
Vul in onderstaande zinnen steeds de juiste woorden in.

De derde dinsdag van september is het ...................

Slide 17 - Open vraag

Opgave 2 blz 172:
Vul in onderstaande zinnen steeds de juiste woorden in.

De koning leest dan de ................... voor

Slide 18 - Open vraag

Opgave 2 blz 172:
Vul in onderstaande zinnen steeds de juiste woorden in.

De minister van .................. presenteert de rijksbegroting en .....................

Slide 19 - Open vraag

Opgave 2 blz 172:
Vul in onderstaande zinnen steeds de juiste woorden in.

In de rijksbegroting staan de verwachte ............ en .................. voor het komend jaar.

Slide 20 - Open vraag

Opgave 3 blz 172:

Kies het juiste Kies hieronder de twee zinnen die in de Miljoenennota kunnen staan.
A
De inkomsten van de overheid zijn €302 miljard.
B
De overheid krijgt meer belasting binnen, omdat meer mensen werk hebben.
C
De overheid wil meer geld uitgeven om het lerarentekort op te lossen.
D
De uitgaven van de overheid zijn komend jaar €310 miljard.

Slide 21 - Quizvraag

Opgave 4a blz 173: Bekijk het overzicht met rijksuitgaven.

Noteer het totaalbedrag van de rijksuitgaven voluit.

Slide 22 - Open vraag

Opgave 4b blz 173: Bekijk het overzicht met rijksuitgaven.

Bereken het totaalbedrag dat de overheid aan sociale zekerheid en zorg uitgeeft.

Slide 23 - Open vraag

Opgave 4c blz 173: Bekijk het overzicht met rijksuitgaven.

Bereken hoeveel procent van de totale rijksuitgaven naar Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gaat. Rond af op één decimaal.

Slide 24 - Open vraag

Opgave 5 blz 173: Bekijk nogmaals het overzicht met rijksuitgaven.

Een minister krijgt extra geld om gevangenissen uit te breiden. Bij welk ministerie hoort deze uitgave?
A
Buitenlandse Zaken.
B
Defensie
C
Infrastructuur en Waterstaat
D
Justitie en Veiligheid

Slide 25 - Quizvraag

Opgave 6a blz 173: Bekijk de bron.

Leg uit waarom veel bedrijven tijdens de corona-crisis dit geld van de overheid nodig hadden.

Slide 26 - Open vraag

Opgave 6b blz 173: Kies de juiste woorden.

1 Tijdens de corona-crisis had de overheid hogere / lagere inkomsten, terwijl de uitgaven hoger / lager waren.
A
hogere, hoger
B
hogere, lager
C
lagere, hoger
D
lagere, lager

Slide 27 - Quizvraag

Opgave 6b blz 173: Kies de juiste woorden.

2 De overheid ontving meer / minder belastinggeld, omdat meer / mindermensen werk hadden en bedrijven meer / minder winst maakten.
A
meer, meer, meer
B
meer, minder, meer
C
minder, minder, minder
D
minder, meer, minder

Slide 28 - Quizvraag

Afsluiting 6.4 deel 1
Leerdoelen:

Je kunt nu:

  • uitleggen wat de rijksbegroting en de miljoenennota met elkaar te maken hebben.√
  • uitleggen waar de overheid op let als ze geld uitgeeft.√

Slide 29 - Tekstslide

Welkom! 
H6 Wie heeft het voor het zeggen?


6.4 Wat geeft de overheid uit? Deel 1

Slide 30 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
- Herhalen 6.4 Wie heeft het voor het zeggen? Deel 1

- 6.4 Wie heeft het voor het zeggen? Deel 2
- Tussentijds zelfstandig aan het werk


Slide 31 - Tekstslide

Herhalen 6.4 Deel 1
Leerdoelen:

Je kunt nu:

  • uitleggen wat de rijksbegroting en de miljoenennota met elkaar te maken hebben.√
  • uitleggen waar de overheid op let als ze geld uitgeeft.√

Slide 32 - Tekstslide



Kies het juiste Kies hieronder de twee zinnen die in de Miljoenennota kunnen staan.
A
De inkomsten van de overheid zijn €302 miljard.
B
De overheid krijgt meer belasting binnen, omdat meer mensen werk hebben.
C
De overheid wil meer geld uitgeven om het lerarentekort op te lossen.
D
De uitgaven van de overheid zijn komend jaar €310 miljard.

Slide 33 - Quizvraag



Een minister krijgt extra geld om gevangenissen uit te breiden. Bij welk ministerie hoort deze uitgave?
A
Buitenlandse Zaken.
B
Defensie
C
Infrastructuur en Waterstaat
D
Justitie en Veiligheid

Slide 34 - Quizvraag



1 Tijdens de corona-crisis had de overheid hogere / lagere inkomsten, terwijl de uitgaven hoger / lager waren.
A
hogere, hoger
B
hogere, lager
C
lagere, hoger
D
lagere, lager

Slide 35 - Quizvraag



2 De overheid ontving meer / minder belastinggeld, omdat meer / mindermensen werk hadden en bedrijven meer / minder winst maakten.
A
meer, meer, meer
B
meer, minder, meer
C
minder, minder, minder
D
minder, meer, minder

Slide 36 - Quizvraag

6.4 Wat geeft de overheid uit? Deel 2
Leerdoelen:

Aan het einde van deze les kun je

  • uitleggen hoe een begrotingstekort of begrotingsoverschot ontstaat.
  • uitleggen hoe de staatsschuld is ontstaan.


Slide 37 - Tekstslide

Geld over of tekort?
Begrotingstekort: verwachte uitgaven hoger dan inkomsten

Begrotingsoverschot: verwachte inkomsten hoger dan uitgaven

















Slide 38 - Tekstslide

De overheid leent geld
Bij begrotingstekort leent overheid geld van banken en burgers.

Staatsschuld: schuld van overheid door geld lenen in alle                                                                                                                jaren met een begrotingstekort

--> Overheid betaalt rente en aflossing.














Slide 39 - Tekstslide

Zelfstandig aan het werk 
timer
10:00
Opdracht: 
Maak nu zelfstandig opgave 7 t/m 12 op blz 174 en 175. Je mag overleggen.
Schrijf de volledige antwoorden in je boek, inclusief formule!
Hulp nodig? In deze volgorde: 
1. Boek
2. Klasgenoot
3. Docent
(de eerste 2 minuten help ik niet)
Je krijgt 10 minuten de tijd
Klaar? Meld je bij de docent.
Na 10 minuten gaan we samen de opgaven bespreken. Je geeft dan je antwoord via lesson up door. Iedereen moet zijn antwoord kunnen uitleggen.

Slide 40 - Tekstslide

Opgave 7 blz 174: Kies in onderstaande zinnen de juiste woorden.

1 Door te bezuinigen op de uitgaven, kan de overheid een begrotingsoverschot / begrotingstekort voorkomen.
A
begrotingsoverschot
B
begrotingstekort

Slide 41 - Quizvraag

Opgave 7 blz 174: Kies in onderstaande zinnen de juiste woorden.

2 Als de verwachte uitgaven lager zijn dan de verwachte inkomsten, dan heeft de overheid een begrotingsoverschot / begrotingstekort
A
begrotingsoverschot
B
begrotingstekort

Slide 42 - Quizvraag

Opgave 8a blz 174: Bekijk de bron naast de leertekst

Kies het juiste woord.

In 2021 verwachtte de overheid een begrotingsoverschot / begrotingstekort.
A
begrotingsoverschot
B
begrotingstekort

Slide 43 - Quizvraag

Opgave 8b blz 174:

Bereken hoe groot het verwachte overschot of tekort in 2021 was.

Slide 44 - Open vraag

Opgave 9 blz 174:

Zet de gebeurtenissen in de juiste volgorde.
A
1,2,3
B
2,3,1
C
3,1,2
D
2,1,3

Slide 45 - Quizvraag

Opgave 10 blz 174: Bekijk de bron.

In welk jaar gaf de overheid bijna evenveel geld uit als er binnenkwam?
A
2014
B
2016
C
2018

Slide 46 - Quizvraag

Opgave 11 blz 175:

Kies de twee juiste uitspraken.

A
Bij een begrotingsoverschot moet de overheid geld lenen.
B
De staatsschuld ontstaat doordat de overheid geld leent.
C
Over de staatsschuld moet de overheid rente te betalen.
D
De staatsschuld wordt lager door geld bij burgers te lenen.

Slide 47 - Quizvraag

Opgave 12a blz 175: Bekijk de grafiek met de staatsschuld.

Bereken met hoeveel euro de staatsschuld toenam tussen 2007 en 2021.


Slide 48 - Open vraag

Opgave 12b blz 175: Bekijk de grafiek met de staatsschuld.

Bereken hoeveel de staatsschuld gemiddeld per inwoner is in 2021. Rond af op hele euro’s.


Slide 49 - Open vraag

Afsluiting 6.4
Leerdoelen:
  

Je kunt nu

  • uitleggen wat de rijksbegroting en de miljoenennota met elkaar te maken hebben.√
  • uitleggen waar de overheid op let als ze geld uitgeeft.√
  • uitleggen hoe een begrotingstekort of begrotingsoverschot ontstaat.√
  • uitleggen hoe de staatsschuld is ontstaan.√

Slide 50 - Tekstslide