Leçon 5 - 3H - Chapitre 2 - Grammaire D

Programme d'aujourd'hui 
  • Parler
  • Grammaire
  • Exercices 15,16abc,17 et 18 pages 68 à 71
  • Apprends le vocabulaire A et B
Aan het eind van deze les kun je:
- Kun je vertellen over jouw vrije tijd
- Kun je de à en de + een bepaald lidwoord gebruiken. 
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Programme d'aujourd'hui 
  • Parler
  • Grammaire
  • Exercices 15,16abc,17 et 18 pages 68 à 71
  • Apprends le vocabulaire A et B
Aan het eind van deze les kun je:
- Kun je vertellen over jouw vrije tijd
- Kun je de à en de + een bepaald lidwoord gebruiken. 

Slide 1 - Tekstslide

Parlez (regarde p. 88)
Élève 1
Élève 2
Vraag wat hij / zij doet in het weekend.
Geef een antwoord en vraag "en jij". 
Geef een antwoord. Vraag dan wat hij / zij daarna doet. 
Geef een antwoord
Vraag wat hij / zij nog meer doet.
Geef een antwoord
Vraag wat zijn / haar lievelingsserie is. 
Geef een antwoord. 
Attention Élève 2! Gebruik jouw eigen woorden!
timer
1:00

Slide 2 - Tekstslide

Grammaire

Slide 3 - Tekstslide

Je vais à le parking > Je vais au parking.
Tu es à la cantine > Tu es à la cantine.
Vous allez à les matchs > Vous allez aux matchs?
Elle est à l'école > Elle est à l'école
Wat zie je?



Slide 4 - Woordweb

Wat is de vertaling van "à la" en "au" hier?

Je suis à la piscine, / Je suis au cinéma.
A
naar
B
in
C
op
D
bij

Slide 5 - Quizvraag

À + bepaald lidwoord
Als het Franse voorzetsel à (in, naar, op, bij) in een zin wordt gevolgd door le of les, dan wordt het samengevoegd tot één woord
à + le > au (Je suis au club de foot)
à + les > aux (Il va aux matchs)

Slide 6 - Tekstslide

À + bepaald lidwoord
Als het wordt gevolgd door la of l' dan blijft het à la of à l'
à + la = à + la (Je vais à la mer)
à l' = à l' (On est à l'école)

Of je à la, au, à l' of aux gebruikt, hangt het dus af van het woordt dat erachter komt. Is het mannelijk? Is het vrouwelijk? Enkervoud of meervoud? 

Slide 7 - Tekstslide

à l'
au
à la
aux

Slide 8 - Sleepvraag

Je suis ... équitation (v)
A
aux
B
à la
C
au
D
à l'

Slide 9 - Quizvraag

Nous allons ... concert
A
aux
B
à la
C
au
D
à l'

Slide 10 - Quizvraag

Tu veux aller ... patinoire
A
aux
B
à la
C
au
D
à l'

Slide 11 - Quizvraag

On va ... centres (m) commerciaux
A
aux
B
à la
C
au
D
à l'

Slide 12 - Quizvraag

C'est le T-shirt de le prof > C'est le T-shirt du prof
C'est le chien de la voisine > C'est le chien de la voisine
C'est le directeur de l'école > c'est le directeur de l'école
C'est l'ordinateur de les secrétaires > C'est l'ordinateur des secrétaires. 

Wat zie je?



Slide 13 - Woordweb

Wat is de vertaling van "de" hier?

C'est le sac de la directrice.
A
naar
B
van
C
op

Slide 14 - Quizvraag

À + bepaald lidwoord
Als het Franse voorzetsel de (van) in een zin wordt gevolgd door le of les, dan wordt het samengevoegd tot één woord
de le > du (C'est l'entrée du collège)
de + les > des (C'est le chien des voisins)

Slide 15 - Tekstslide

À + bepaald lidwoord
Als het wordt gevolgd door la of l' dan blijft het de la of de l'
de + la = de + la (C'est la robe de la fille)
de + l' = de l' (C'est le jeu de l'enfant)

Of je de la, du, de l' of des gebruikt, hangt het dus af van het woordt dat erachter komt. Is het mannelijk? Is het vrouwelijk? Enkervoud of meervoud? 

Slide 16 - Tekstslide

des
de la
de l'
du

Slide 17 - Sleepvraag

Élodie et Hélène vont ---- camping
A
du
B
de la
C
au
D
à la

Slide 18 - Quizvraag

Le cinéma est près ------ boulangerie
A
du
B
de la
C
au
D
à la

Slide 19 - Quizvraag

des
de la
de l'
du

Slide 20 - Sleepvraag

à l'
au
à la
aux

Slide 21 - Sleepvraag

Wat betekent "de".
Bijv: C'est le poster de la prof
A
op
B
in
C
bij
D
van

Slide 22 - Quizvraag

Wat betekent "à".
Bijv: Nous allons à la plage
Je suis à la cantine

A
op
B
in
C
bij
D
naar

Slide 23 - Quizvraag

Nous sommes ... banque(v)
A
aux
B
à la
C
au
D
à l'

Slide 24 - Quizvraag

Nous voulons aller ... cours de français
A
aux
B
à la
C
au
D
à l'

Slide 25 - Quizvraag

Tu veux aller ... patinoire (v)
A
aux
B
à la
C
au
D
à l'

Slide 26 - Quizvraag

On va ... théâtre (m)
A
aux
B
à la
C
au
D
à l'

Slide 27 - Quizvraag

C'est le téléphone ... directeur.
A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 28 - Quizvraag

Ce sont les livres ... élèves.
A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 29 - Quizvraag

Écris un message à ton ami(e)
  • Vraag aan je vriend(in) wat hij / zij gaat doen in het weekend.
  • Stel een activiteit voor voor het weekend om samen te doen.
  • Geef ook een alternatief: noem een tweede mogelijk tijdstip én noem een andere activiteit.
Hoe pak je deze opdracht aan?

Slide 30 - Tekstslide