Naamwoordelijk gezegde

Paragraaf 7
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1-3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Paragraaf 7

Slide 1 - Tekstslide

Doel
Je leert wat een naamwoordelijk gezegde is.
Je leert het verschil tussen een naamwoordelijk gezegde en een werkwoordelijk gezegde

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde?
weet je nog?

Slide 3 - Woordweb

Opdracht
Knip de uitgedeelde kaartjes los (of scheur ze los).
Maak twee rijen van de kaartjes.
Welke kaartjes horen bij elkaar?
Bespreek de rijen met je buurman/-vrouw
Wat valt op?

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen jouw twee rijen?

Slide 5 - Open vraag

Slide 6 - Link

Naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je  dus twee soorten zinnen. 
Zinnen waarin iemand iets doet.
Zinnen waarin iemand iets is


Slide 7 - Tekstslide

controleer je gemaakte rijen.
Een rij waar het onderwerp iets is.
Een rij waar het onderwerp iets doet.

Slide 8 - Tekstslide

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Katrien is moe.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quizvraag

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Ze heeft hard gewerkt.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quizvraag

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Zij wil gaan slapen.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 11 - Quizvraag

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Zij dacht aan haar grote zachte bed met haar warme deken en haar grote hoeveelheid knuffels.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 12 - Quizvraag

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Later wordt Katrien slaapspecialist.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 13 - Quizvraag

Naamwoordelijk gezegde
De leerling / is boos geworden. 
ow: de leerling
ng: is [boos] geworden

Het naamwoordelijk gezegde koppelt een eigenschap aan het onderwerp.
die eigenschap is het naamwoordelijk deel van het gezegde. 

Slide 14 - Tekstslide

Ontleden in de vaste volgorde
  • Zoek de PV
  • OW
  • WG    of    NG 
  • LV 
  • MV
  • BWB

Slide 15 - Tekstslide

De leerling is boos geworden.

Wat is de PV?
A
de leerling
B
is
C
boos
D
geworden

Slide 16 - Quizvraag

De leerling is boos geworden.

Wat is het OW?
A
De leerling
B
is
C
boos
D
geworden

Slide 17 - Quizvraag

De leerling is boos geworden.

Doet de leerling iets, of is de leerling iets?
A
doet iets!
B
nee, is iets!

Slide 18 - Quizvraag

De leerling is boos geworden.

Wat is het werkwoordelijk deel?

A
is
B
is boos
C
geworden
D
is geworden

Slide 19 - Quizvraag

De leerling is boos geworden.

Wat is het naamwoordelijk deel?
A
is boos
B
is boos geworden
C
boos
D
is geworden

Slide 20 - Quizvraag

De leerling is boos geworden.

Wat is het NG?
A
[boos] geworden
B
is [boos]
C
[is] geworden
D
is [boos] geworden

Slide 21 - Quizvraag

Bedenk een zin met een onderwerp en een naamwoordelijk gezegde.
Let op: het onderwerp is iets.

Slide 22 - Open vraag

Wat vind je nog moeilijk?

Slide 23 - Open vraag

Opdracht
Maak nu van paragraaf 7  blz. 216 opdracht 2 en 3 in je schrift.
Zet natuurlijk eerst streepjes tussen de zinsdlen.
Gebruik hiervoor de groene theorie.

Slide 24 - Tekstslide

Ik ken het verschil tussen een DOE-zin en een ZIJN-zin.
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

Ik kan zelf een zin met een NG bedenken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll

Vul nu een uitgedeeld exitkaartje in
Huiswerk:
Leer heel goed de groene theori

Slide 27 - Tekstslide