In deze les zitten 23 slides, met tekstslides en 4 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
thema 5 - ecologie
BS 2 Organismen
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen BS 2
Na deze BS kun je:
de invloed van de belangrijkste abiotische factoren op organismen beschrijven
de veranderingen van abiotische en biotische factoren en hun onderlinge wisselwerking beschrijven
Slide 2 - Tekstslide
Begrippen BS2
macroklimaat
microklimaat
tolerantie
verspreidingsgebied (areaal)
tolerantiegrens
beperkende factor
tolerantiegebied
optimum
optimumkromme
Slide 3 - Tekstslide
biotische en abiotische factoren
beide hebben invloed op een levensgemeenschap
= niet levend
= levend
Slide 4 - Tekstslide
klimaat
de abiotische factoren: licht, wind, neerslag, temperatuur
bepalen het klimaat
Slide 5 - Tekstslide
macroklimaat en microklimaat
macroklimaat
gebied met overeenkomstige abiotische factoren
microklimaat
stukje binnen een macroklimaat waarvan die abiotische factoren kunnen verschillen
Slide 6 - Tekstslide
macroklimaat en microklimaat
Slide 7 - Tekstslide
abiotische factoren
de soortensamenstelling wordt mede bepaald door:
bodem
licht
water
temperatuur
Slide 8 - Tekstslide
bodem
soortensamenstelling wordt beïnvloed door:
deeltjes grootte
hoeveelheid water / grondwaterstand
capaciteit vasthouden mineralen (zout)
gehalte humus
pH,
bacteriën en schimmels
humus
organisch materiaal gevormd door restanten van vergane planten en dieren. zorgt ervoor dat wortels van planten beter kunnen vormen en houdt bij zandgronden water beter vast
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Video
planten
hebben licht nodig voor de fotosynthese
hoeveelheid verschilt tussen de plantensoorten
schaduwplanten vs. zonplanten
daglengte beïnvloed cyclus
dieren
bepaald activiteit: dagdieren vs. nachtdieren
daglengte beïnvloed paring/voortplanting
licht
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Video
landplanten zijn aangepast:
vochtig -> dun waslaagje, meer huidmondjes
droog -> dikke waslaag (cuticula), beter ontwikkeld wortelstelsel, minder huidmondjes, opslagcapaciteit voor water (cactus)
dieren aangepast aan:
zuurstofgehalte
zoutgehalte
palingen kunnen zowel zout als zout water aan
water
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Video
enzymen zijn nodig voor chemische processen in organismen, deze denatureren (=gaan kapot) bij hoge temperaturen
planten
kunnen leven tussen 0-45°C
dieren:
poikilotherme dieren kunnen leven bij wisselende temperaturen
homoiotherme dieren: vogels en zoogdieren hebben een constante lichaamstemperatuur
temperatuur
poikilotherme
koudbloedige dieren zoals amfibiën
Slide 15 - Tekstslide
enzymen zijn nodig voor chemische processen in organismen, deze denatureren (=gaan kapot) bij hoge temperaturen
planten
kunnen leven tussen 0-45°C
dieren:
poikilotherme dieren kunnen leven bij wisselende temperaturen
homoiotherme dieren: vogels en zoogdieren hebben een constante lichaamstemperatuur
temperatuur
poikilotherme
koudbloedige dieren zoals amfibiën
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Video
tolerantie
het vermogen van een organisme om schommelingen de abiotische factoren te verdragen
Slide 18 - Tekstslide
tolerantie
tolegrantiegrens = einde stresszone + paas
Slide 19 - Tekstslide
tolerantie
areaal = verspreidingsgebied
plek waar een soort voorkomt
buiten dat gebied kan een
soort zich niet altijd handhaven:
dan is er minstens 1 tolegrantiegrens overschreden
-> deze abiotische factor is dan de beperkende factor
Slide 20 - Tekstslide
tolerantie
optimum = meest gunstige / beste voor organisme
Slide 21 - Tekstslide
tolerantie
optimumkromme geeft optimum aan en de tolerantiegrens