H5

Quiz H5
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Quiz H5

Slide 1 - Tekstslide

To whistle means?
A
Geven
B
Slaan
C
Fluiten
D
Spugen

Slide 2 - Quizvraag

To catch means?
A
Gooien
B
vangen
C
slaan
D
raken

Slide 3 - Quizvraag

Translate: Mijn vriend werkt als een verkoper.

Slide 4 - Open vraag

De present simple gebruik je wanneer iets op dit moment bezig is
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quizvraag

De present simple gebruik je bij gewoontes
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Worden zoals: At the moment en currently komen vaak voor bij de present continuous
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Present simple or present continuous?
I ........... to school every day (walk)

Slide 8 - Open vraag

He ........... his sandwich at the moment (eat)

Slide 9 - Open vraag

Look at him! He ........... so fast! (run)

Slide 10 - Open vraag

I ......... to school at the moment (bike)

Slide 11 - Open vraag

Wat zijn de 3 vertalingen van het woord: Veel

Slide 12 - Open vraag

Much & many gebruik je bij ontkennende en vragende zinnen?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Much, many & a lot of. Vul het juiste woord in:
I love to eat ........... bread.

Slide 14 - Open vraag

Much gebruik je bij telbare (meervoud) worden
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Do you have ........ time?

Slide 16 - Open vraag

I don't want to spend ............ euros

Slide 17 - Open vraag

Vertaal:
Lenen

Slide 18 - Open vraag

Blut

Slide 19 - Open vraag

ATM

Slide 20 - Open vraag

Profession

Slide 21 - Open vraag

Ik begrijp niet wat je zegt.

Slide 22 - Open vraag

Ben je goed in het vinden van koopjes?

Slide 23 - Open vraag

Escalator means:
A
Lift
B
Roltrap
C
escalatie
D
sleutelbeen

Slide 24 - Quizvraag

Is deze zin goed geschreven?:
Prima, ik bel je vanavond - Great, I will call you tonite.
A
Ja
B
Nee

Slide 25 - Quizvraag

Vertaal:
Begane grond

Slide 26 - Open vraag

trap

Slide 27 - Open vraag

Geef de vertaling:
Snel -> sneller dan -> het snelst

Slide 28 - Open vraag

Will & shall.
Shall gebruik je als je iets voorstelt
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quizvraag

Will of shall:
......... we go to the supermarket?

Slide 30 - Open vraag

vertaal:
Ik zal je ontmoeten bij het station

Slide 31 - Open vraag